NT2 Scheidbare werkwoorden - 31/4

Hoe gaat het met je?
😒🙁😐🙂😃
1 / 31
next
Slide 1: Poll
NT2ISK

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Hoe gaat het met je?
😒🙁😐🙂😃

Slide 1 - Poll

timer
1:00
3 Werkwoorden

Slide 2 - Mind map

slapen -
ik _______
jij _______
hij / zij _______
wij _______
jullie _______
zij _______
timer
1:30

Slide 3 - Open question

(pakken)
Hij _______ een boek
A
Pakt
B
Pakken
C
Pak
D
Paken

Slide 4 - Quiz

(vinden)
Mijn vriendin _______ de film mooi.
A
vind
B
vindt
C
vinden

Slide 5 - Quiz

Regel
Ik: Stam
Jij: stam + t
Hij/zij: stam + t
U: stam + t
Wij: meervoud
Zij: meervoud
Jullie: meervoud

Slide 6 - Slide

NT2 Scheidbare werkwoorden
Scheidbare werkwoorden zijn werkwoorden die je uit elkaar kunt halen.
Voorbeeld: schoon + maken = schoonmaken.

Slide 7 - Slide

Ik maak de keuken schoon --> schoonmaken
Ik neem mijn boek mee --> meenemen

Slide 8 - Slide

Schoonmaken
Ik maak de keuken schoon.
Ik ga de keuken schoonmaken. 

Uitleggen
De leerkracht legt de opdracht uit. 
De docent gaat de opdracht uitleggen.                      

Slide 9 - Slide

af + wassen =...........

Slide 10 - Open question

mee + nemen =........

Slide 11 - Open question

op + bellen = ...............

Slide 12 - Open question

Wat is een scheidbaar werkwoord?
A
maken
B
schoon
C
schoonmaken

Slide 13 - Quiz

Wat is een scheidbaar werkwoord?
A
op
B
hangen
C
ophangen

Slide 14 - Quiz

Wat is een scheidbaar werkwoord?
A
in
B
vullen
C
invullen

Slide 15 - Quiz

Zoek het scheidbare werkwoord in de zin.

Slide 16 - Slide

Wij nodigen de buren uit voor het feest.
A
nodigen
B
de buren
C
het feest
D
nodigen uit

Slide 17 - Quiz

Zij doet de lamp aan.
A
zij
B
doen
C
doet aan
D
de lamp

Slide 18 - Quiz

Het meisje trekt haar kleren aan.
A
trekt aan
B
het meisje
C
trekt
D
haar kleren

Slide 19 - Quiz

Ik ruim de kleding op.
A
ruim
B
op
C
de kleding
D
ruim op

Slide 20 - Quiz

Hij staat 's ochtends om 8 uur op.
A
staat
B
's ochtends
C
op
D
staat op

Slide 21 - Quiz

Wat is het hele werkwoord?

Slide 22 - Slide

Ik doe de computer uit.
A
doen
B
uitdoen
C
de computer
D
uit

Slide 23 - Quiz

Zij maakt de keuken schoon.
A
de keuken
B
maken
C
schoon
D
schoonmaken

Slide 24 - Quiz

De jongen pakt zijn cadeau uit.
A
pakken
B
cadeau
C
jongen
D
uitpakken

Slide 25 - Quiz

De docent geeft elke dag les.
A
lesgeeft
B
docent
C
geven
D
lesgeven

Slide 26 - Quiz

Ik hang mijn jas op aan de kapstok.
A
ophangen
B
hangen
C
aanhangen
D
kapstok

Slide 27 - Quiz

Hij.............de wc ........
(schoonmaken)

Slide 28 - Open question

Zij.........het boek.......
(opruimen)

Slide 29 - Open question

Ik.............om 8 uur........
(opstaan)

Slide 30 - Open question

Wij..........het licht..............
(aandoen)

Slide 31 - Open question