26 EBG - Scheidbare werkwoorden

Scheidbare werkwoorden
Soms worden werkwoorden in een zin gescheiden.
Deze werkwoorden noemen we scheidbare  werkwoorden. 

Voorbeelden zijn:
uitslapen, opzoeken, weggooien
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Scheidbare werkwoorden
Soms worden werkwoorden in een zin gescheiden.
Deze werkwoorden noemen we scheidbare  werkwoorden. 

Voorbeelden zijn:
uitslapen, opzoeken, weggooien

Slide 1 - Slide

Scheidbare werkwoorden
Veel Nederlandse werkwoorden hebben een voorvoegsel
      in-,    op- ,    mee-,    terug-
De meeste van deze werkwoorden zijn scheidbaar. 




Schoonmaken: 
Ik maak mijn kamer schoon
Ik maakte mijn kamer schoon. 
Ik heb mijn kamer schoongemaakt.
Scheidbare werkwoorden

Slide 2 - Slide

voorzetsels

Slide 3 - Slide

Scheidbare werkwoorden
Elk werkwoord heeft dan een andere betekenis.

  • staan: opstaan,  afstaan,  ontstaan
  • doen: aandoen, opdoen, overdoen
  • maken: klaarmaken, schoonmaken
  • komen: aankomen, opkomen, afkomen, wegkomen

 

          Wij staan om 7:00 op.
          Wanneer geef jij je sleutel terug?
          De trein komt nu aan.
          Ik neem een cadeau mee.
     (!) Hij droogt de borden af met een handdoek.

Slide 4 - Slide

Waar staat het losse stukje?
Wij                maken         morgen      het huis                              schoon.



Hij                  geeft                                  het boek                            terug.
Aisha             maakt       vanavond    haar toets     thuis          af.

Slide 5 - Slide

Waar staat het losse stukje?
Ik                     heb                                 mijn vader                          opgebeld.



Hij                   is                                                            bij de kerk    ingestapt.
Mohamad    heeft                              het touwtje               vastgemaakt.

Slide 6 - Slide

Waar staat het losse stukje?
Ik                     belde                                    mijn vader                          op.



Hij                   stapte                                                         bij de kerk       in.
Mohamad    maakte                              het touwtje                            vast.

Slide 7 - Slide

We gaan samen oefenen. Pak je schrift
  1. invullen / jullie / het formulier
  2. schoonmaken / de buurvrouw / haar bril
  3. uittrekken / wij / onze sokken
  4. binnengaan / hij / het gebouw
  5. rondrijden / zij / in een nieuwe auto

Slide 8 - Slide

Je gaat nu zelf opdrachten maken.
Alle leerlingen maken de roze opdrachten!
                    
                Als je klaar bent kun je verder met de groene opdracht.
                        
                  De blauwe opdrachten zijn voor Zoha, Sadid, Bana, Ihor, Ibrahim en Kuba.

                    

Slide 9 - Slide

Je gaat nu zelf opdrachten maken.
Alle leerlingen maken de roze opdrachten!
                    
                Als je klaar bent kun je verder met de groene opdracht.
                        
                  De blauwe opdrachten zijn voor Ben, Nazar, Mohamed, Jan, Waez, Rawan en Delina.
                    

Slide 10 - Slide

Schrijf het hele werkwoord in je schrift.
  1. Ik stap altijd als laatste de bus in.
  2. Jan slaapt in het weekend graag uit.
  3. Was je die dure kopjes voorzichtig af?
  4. Waar stap jij uit?
  5. Doe de ramen even dicht!
  6. De docent schrijft de namen op.
  7. Ik doe het raam open.

Slide 11 - Slide

Schrijf het hele werkwoord in je schrift.
8.  Mijn zus doet het licht aan.
9.  Mijn broer maakt de auto schoon.
10. Ik kan dit zware werk niet goed aan.
11.  Hij maakt het geld vanavond aan ons over.
12. Gelukkig het is zaterdag, vandaag slaap ik uit.
13. Belt jouw zus je weleens op?
14. Leest jouw docent wel eens een boek voor?

Slide 12 - Slide

Zet in de goede volgorde.
op - Ik - je - bel - vanavond

Slide 13 - Open question

Zet in de goede volgorde
af - De wekker - loopt- om - uur - zes

Slide 14 - Open question

Zet in de goede volgorde:
Neem - dat boek - jij - mee - morgen ?

Slide 15 - Open question

Zet in de goede volgorde:
komt - aan - Hoe laat - de trein - ?

Slide 16 - Open question

Zet in de goede volgorde:
ruim - Ik - straks - op - mijn - kamer

Slide 17 - Open question

Slide 18 - Link

Opdracht 1

  1. Klik straks op de volgende bladzijde op de website.
  2. Maak met de woorden een zin.
  3. Typ de zin  en lees de zin hardop voor.
  4. Luister daarna naar het juiste antwoord en herhaal.
  5. Het zijn 17 zinnen.

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Link

Opdracht 2
  1. Lees dit eerst!
  2. Maak de opdrachten op de website.
  3. Er zijn 6 oefeningen. Je moet er 2 maken.
  4. Ga nu naar de volgende bladzijde en klik op de website.

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Link

Opdracht 1
  1. Lees dit eerst!
  2. Maak straks de opdrachten op de website.
  3. Er zijn 6 oefeningen. Je moet er 4 maken.
  4. Ga naar de volgende bladzijde en klik op de website.

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Link

Opdracht 2 
Schrijf zinnen in de verleden tijd in je schrift
  1. afwassen / hij / de glazen
  2. opbellen / ik / mijn moeder
  3. uitlaten / mijn buurman / de hond
  4. uitdelen / hij / snoepjes
  5. klaarmaken / ze / het eten
  6. afbreken / de mannen / het huis
  7. ophouden / jullie / met kletsen

Slide 25 - Slide

Opdracht 3.
Schrijf zinnen in de voltooide tijd in je schrift.
  1. hebben / afwassen / hij / de glazen
  2. hebben / opbellen / ik / mijn moeder
  3. hebben / uitlaten / mijn buurman / de hond
  4. hebben / uitdelen / hij / snoepjes
  5. zijn / wegvliegen / de vogels / door de kat
  6. zijn / afbreken / de huizen / gisteren
  7. wanneer / zijn / ophouden / jullie / met kletsen / ?

Slide 26 - Slide