woordvolgorde_inversie portfolio

Oefenen met woordvolgorde
inversie
Nederlands 
klas 2b en 2c
regels en straf 
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Oefenen met woordvolgorde
inversie
Nederlands 
klas 2b en 2c
regels en straf 

Slide 1 - Slide

Standaardzin


Ik ga naar school




  1. ik =wie - woord onderwerp (subject)
  2. ga= doe-woord werkwoord
  3. naar school=rest plaats

Slide 2 - Slide

Standaardzin


Ik ga naar school




  1. Ik =wie - woord onderwerp (subject)
  2. ga= doe-woord werkwoord
  3. naar school=rest plaats

Slide 3 - Slide

Zin met inversie / omkering

Morgen ga ik naar school


1. Morgen
2. ga=werkwoord
3. ik=onderwerp (subject)
4. naar school=rest

Slide 4 - Slide

Zin met inversie / omkering

Morgen ga ik naar school


1. Morgen
2. ga=werkwoord
3. ik=onderwerp (subject)
4. naar school=rest

Slide 5 - Slide

inversie betekent dus: 
Wie doet      wordt     Doet wie

Slide 6 - Slide

Vraagzin die begint met doewoord


Ga
ik morgen naar school?

Slide 7 - Slide

Vraagzin die begint met vraagwoord


Wanneer ga ik naar school?

Slide 8 - Slide

in het filmpje:
subject = wie-woord
werkwoord = doe-woord
inversie = omdraaien

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Nu jij!

Slide 11 - Slide

Zet in de goede volgorde:
ga – morgen – Ik – kopen – een paar schoenen

Slide 12 - Open question

Zet in de goede volgorde:
nu – hij – moet – kopen – sportschoenen

Slide 13 - Open question