2.1 BIOT Microbiologie

P2.1 Basisanalist: Microbiologie
Bronnen
  • BIOP basis 2.1 : betrouwbare resultaten Thema "Microbiologie"
1 / 13
next
Slide 1: Slide
BiologieMBOStudiejaar 2

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

P2.1 Basisanalist: Microbiologie
Bronnen
  • BIOP basis 2.1 : betrouwbare resultaten Thema "Microbiologie"

Slide 1 - Slide

P2.1 Basisanalist: Microbiologie
Bouw van bacteriën 
Celtypen
Er bestaan 2 celtypen.
  • Eukaryoten
  • Prokaryoten
Bacteriën behoren tot de prokaryoten omdat:
  1. Ze geen celkern bevatten
  2. Klein zijn t.o.v een eukaryote cel
  3. Minder complex gebouwd zijn. (bevatten minder celorganellen)
Opdracht: Bouw en functie van bacteriën/ celorganellen
Maak een tabel van 2 kolommen. 
Zet in de eerste kolom de namen van de celorganellen die te zien zijn in de afbeelding.  
Gebruik de 2de kolom om de functie van elk celorganel te omschrijven. 

Bron:
Biologie voor analisten 7de druk: H12.3.1
Biologie voor analisten 8ste druk: H11.4.1 

Slide 2 - Slide

P2.1 Basisanalist: Microbiologie
Groei van bacteriën 
Voedsel
Ieder organisme heeft voedsel (nutriënten) nodig om te groeien. 
Gezond 'eten' bevat de juiste verhouding macro,- en micronutriënten. 
  • Macronutriënten: C, H, O, N, P en S
  • Micronutriënten: Mg (cofactor voor enzymen) en Fe (Hemoglobine)
Het voedsel bestaat uit biomoleculen.
Koolhydraten, eiwitten, vetten, nucleïnezuren 


Opdracht: Voedsel/ biomoleculen
Opdracht
Maak een tabel met 3 kolommen.
Plaats in kolom 1 de naam van een biomolecuul
Plaats in kolom 2 de naam van het monomeer waaruit het biomolecuul is opgebouwd
Zet in kolom 3 de macronutriënten waaruit het betreffende biomolecuul is opgebouwd. 

Bron:
Biologie voor analisten 7de druk: H13.3
Biologie voor analisten 8ste druk: H11.4.3
1.
De groei van bacteriën wordt beïnvloed door 5 factoren. 

Slide 3 - Slide

P2.1 Basisanalist: Microbiologie
Groeifactoren
Temperatuur
Elk micro-organisme heeft zijn eigen minimumtemperatuur, een optimumtemperatuur en een maximumtemperatuur. 
  • Onder de minimumtemp. is geen groei mogelijk
  • Bij de optimumtemp is de vermenigvuldiging (groei) het sneltst
  • Boven maximumtemp is geen groei mogelijk
Zuurgraad
Elke bacterie heeft zijn eigen pH bereik waarbinnen de groei optimaal is.  De meeste bacteriën groeien optimaal bij een pH van 7. 

Bacteriën die groeien bij een pH < 7 zijn acidofielen

3.
Zuurstof
Zuurstof is belangrijk voor de verbranding van biomoleculen. Verbranding levert de cel energie (ATP) en brengt weer marconutriënten beschikbaar voor de aanmaak van nieuwe biomoleculen die onmisbaar zijn voor de aanmaak van nieuwe celonderdelen. 

Afhankelijk van de zuurstofbehoefte kunnen bacteriën ingedeeld worden in groepen. 
5.
2.
Osmotische waarde/ Zoutconc.
De osmotische waarde (de zoutconcentratie waarin de cel zich bevindt) heeft invloed op de groei van bacteriën. 
Micro-organismen hebben water nodig om te groeien. 

Afhankelijk van de zoutconcentratie zullen cellen water opnemen of afstaan.


4.

Slide 4 - Slide

P2.1 Basisanalist: Microbiologie
Invloed van groeifactoren op de levenskenmerken stofwisseling en groei
Effect groeifactoren - enzymen
Enzymen zijn eiwitten die een onmisbare rol spelen in de stofwisseling en daarmee op de groei van bacteriën.
 
Groeifactoren hebben invloed op de vouwing van eiwitten. 
Daardoor past het substraat niet meer op de actieve plaats van het enzym en vindt de omzettig NIET meer plaats

Effect groeifactoren - energie
Beschikbare energie is afhankelijk van het voedselaanbod (media) en de beschikbaarheid van zuurstof. 
De meeste bacteriën waarmee jullie werken hebben zuurstof nodig voor de volledige verbranding van biomoleculen. 

  • Volledige verbranding van glucose: 36 ATP + CO2 + H2O
  • Fermentatie van glucose: 2 ATP + organisch zuur
  • Volledige verbranding van aminozuren: ATP + NH3 (= base)

Slide 5 - Slide

P2.1 Basisanalist: Microbiologie
Praktijk: Opdracht yoghurt maken
Leerdoelen
  • Je kunt een uitstrijkpreparaatje maken volgens protocol.
  • Je kunt een Gramkleuring uitvoeren volgens protocol.
  • Je kunt een gekleurd uitstrijkpreparaatje beoordelen op Gram-reactie, vorm en rangschikking.
  • Je kunt het principe van de Gramkleuring uitleggen.
  • Je (her)kent de biomoleculen die we in de experimenten gebruiken.
  • Je kunt het verschil uitleggen tussen aerobe en anaerobe stofwisseling
  • Je kunt op basis van de meetresultaten een conclusie trekken over de kwaliteit van de gemaakte yoghurt 
De leerdoelen bereik je door de lesstof te bestuderen zoals deze genoemd is in de praktijkbundel biologie en door de vragen en uitwerking te maken horende bij dit practicum.

Slide 6 - Slide

P2.1 Basisanalist: Microbiologie
Praktijk: Opdracht groeifactoren
Leerdoelen
  • Je kunt het effect van groeifactoren op de stofwisseling uitleggen.
  • Je kunt het effect van groeifactoren op de werking van enzymen uitleggen.
  • Je kunt de kwaliteit van media borgen door de juiste controles te kiezen
De leerdoelen bereik je door de lesstof te bestuderen zoals deze genoemd is in de praktijkbundel biologie en door de vragen en uitwerking te maken horende bij dit practicum.

Slide 7 - Slide

P2.1 Basisanalist: Microbiologie
Praktijk: Opdracht determinatie bacterie
Leerdoelen
  • Je kunt een uitstrijkpreparaatje maken volgens protocol.
  • Je kunt een Gramkleuring uitvoeren volgens protocol.
  • Je kunt een gekleurd uitstrijkpreparaatje beoordelen op Gram-reactie, vorm en rangschikking.
  • Je kunt het principe van de Gramkleuring uitleggen.
  • Je (her)kent de biomoleculen die we in de experimenten gebruiken.
  • Je kunt het verschil uitleggen tussen aerobe en anaerobe stofwisseling.
  • Je kunt het effect van groeifactoren op de werking van enzymen uitleggen.
  • Je kunt uitleggen wat de functies van selectieve en electieve stoffen zijn in een kweekmedium.
  • Je kunt de kwaliteit van media borgen door de juiste controles te kiezen.
  • Je kunt de resultaten overzichtelijk rapporteren in een meetrapport
Selectieve stoffen
Selectieve stoffen in een medium zorgen ervoor dat een bepaalde groep bacteriën niet meer kan groeien. 


Voorbeelden van deze stoffen zijn: kristalviolet en galzouten




Electieve stoffen
Electieve stoffen in een medium tonen een biochemische eigenschap (enzym) aan.

De electieve stoffen:
Biomolecuul + pH indicator
Vb: glucose         fenolrood

Als een koolhydraat wordt gefermenteerd, dan ontstaat er een organisch zuur. Dit zuur zorgt voor een pH daling. 
Die pH daling wordt zichtbaar gemaakt door de pH indicator. 

Als een aminozuur wordt omgezet ontstaat en NH3. Omdat NH3 een base is, stijgt de pH. Die stijging wordt zichtbaar gemaakt door de pH indicator. 


Determinatie van een bacterie verloopt in 3 stappen.
1: Macroscopie = koloniebeschrijving
2: Microscopie = preparaat maken + Gram kleuring
3: Biochemische testen

Om betrouwbaar te kunnen determineren is een reinkweek nodig en dus media.
Aan standaard media kunnen stoffen worden toegevoegd om bacteriën te isoleren en te differentiëren

Slide 8 - Slide

P2.1 Basisanalist: Microbiologie
Bonte-rij
  • Een reeks buizen met media waaraan electieve stoffen zijn toegevoegd.
  • Daarmee is de aan of afwezigheid van enzymen aan te tonen.
  • De optelsom van de reeks enzymen die wel of niet aangetoond zijn,  vormen   een soort                       die uniek is voor een bacterie.
  • De                      die de school gebruikt, is alleen geschikt voor Gram- neg staafvormige bacteriën (Enterobacteriacaea). 

Barcode
bonte- rij
De bonte rij, zoals die op school gebruikt wordt, bestaat uit 6 buizen met de volgende media:
  1. Double-Sugar-Iron (DSI) ook wel Kliglerijzer-agar (KIA) genoemd.
  2. Lysinedecarbolylase-medium (LDC-agar). 
  3. Ornithinedecarboxylase-medium (ODC-agar).
  4. Peptonwater.
  5. Ureum-agar.
  6. Inositol-medium.

Slide 9 - Slide

P2.1 Basisanalist: Microbiologie
1: DSI (double sugar iron)
Medium
Vast, rood/oranjeachtig medium met schuinoppervlak
Wijze van enten
Rechte streep met steekent
Ingrediënten
2 suikers (glucose en lactose 1:10)
pH indicator = fenolrood
Neutraal=rood
Zuur=geel
Basisch=roze
Na2S2O3 en IJzercitraat
Eigenschappen
1: Glucose fermentatie (alleen gele stomp)
Bij glucosefermentatie ontstaan zure producten pH indicator rood -geel
2: Lactose fermentatie (hele buis geel)
Bij lactosefermentatie ontstaan zure producten pH indicator rood-geel
3: Zwerming (groei over gehele oppervlak)
Bacterie kan voortbewegen over het oppervlak met flagellen
4: Zwavelreductie (zwarte neerslag)
Reductie van NaS2O3 waarbij H2S gas vrij komt. 
Het Fe uit Ijzercitraat reageert met de S tot FeS (zwart)
5: Gasvorming (gasbellen/scheuren)
4: Peptonwater
Medium
Vloeibaar medium
Wijze van enten
Met een steriele ose net onder het vloeistof-oppervlak tegen de wand van de buis
Ingrediënten
Tryptofaan (aminozuur)
Eigenschappen
1: Bezit van het enzym tryptofanase. Het enzym zet tryptofaan om in indol en pyruvaat. De indol wordt aangetoond met KOVACS reagens. Een giftig reagens dat drijft op de vloeistof. 
Bij een positieve reactie drijft er een rode ring op het medium
Bij een negatieve reactie drijft en een gele ring op het medium 
5: Ureum
Medium
Vast, geel medium met schuin oppervlak
Wijze van enten
Alleen slingerent, zigzagent met een steeköse
Ingrediënten
Ureum
pH indicator = fenolrood
Neutraal=rood
Zuur=geel
Basisch=roze
Eigenschappen
1: Bezit van Urease
Ureum wordt omgezet tot ammoniak (NH3) en CO2
NH3 is basisch waardoor de kleur omslaat van gelig naar roze 
6: Inositol
Medium
Vloeibaar medium met rode kleur
Wijze van enten
Met een steriele ose net onder het vloeistof-oppervlak tegen de wand van de buis
Ingrediënten
Inositol (= koolhydraat)
pH indicator = fenolrood
Neutraal=rood
Zuur=geel
Basisch=roze
Eigenschappen
1: fermentatie van inositol 
Als de buis na incubatie geel is, dan is er zuur gevormd uit inositol. De reactie is dan positief. 
2: LDC (Lysine decarboxylase)
Medium
Paars, vast medium, schuin gestold
Wijze van enten
slingerent en steekent
Ingrediënten
Lysine (aminozuur)
pH indicator = Broom Cresol Purper
Basisch: paars
Zuur: geel
Ijzer-ammoniumcitraat
Eigenschappen
1: Bevat het enzym lysinedecarboxylase (paarse stomp)
CO2 wordt afgesplitst van COOH groep en ontsnapt uit de buis. 
Wat overblijft is basisch, de indicator wordt paars in de stomp.
2: Bevat het enzym lysinedeaminase (rood oppervlak)
NH2-groep wordt afgesplitst en omgezet tot NH4+
Dit reageert met ijzer-ammoniumcitraat tot een zuur product bij het oppervlak.

3: ODC (Ornithinedecarboxylase)
Medium
Halfvast medium met paars gele kleur
Wijze van enten 
Steekent
Ingrediënten
Ornithine (aminozuur)
pH indicator = Broom Cresol Purper
Basisch: paars
Zuur: geel
glucose
Eigenschappen
1: Bezit van het enzym ornithinedecarboxylase
CO2 wordt afgesplitst van COOH groep. Door het basische restproduct blijft de buis paars
Negatieve buis wordt geel door verzuring tgv. glucosefermentatie
2: Beweeglijkheid
Groei naast de steeklijn (aftakkingen of troebel)

Slide 10 - Slide

P2.1 Basisanalist: Microbiologie
Selectieve en differentiërende media
McConkey agar
Ingrediënten
       Selectieve stoffen: kristalviolet, galzouten
                                  * Remmen de groei van Gram- pos                                 
       Electieve stoffen: Lactose en pH indicator 
                                 * Gram- neg (= darmbacteriën)  
                                   op basis van hun mogelijkheid om lactose te fermenteren.
                                  
Selectief en differentieël
Door de aanwezigheid van selectieve stoffen in het medium groeien bepaalde groepen bacteriën NIET.

Door de aanwezige electieve stoffen in het medium wordt op basis van een biochemische eigenschap (enzym) onderscheid gemaakt binnen de groep die WEL groeit. 

Door de aanwezigheid van die biochemische eigenschap ontstaan er verschillen in macroscopische eigenschappen binnen de groep die groeit. 
Groeperen
1: Commensalen kunnen lactose fermenteren (lactose positief) waarbij de geproduceerde zuren vrijkomen in het medium. Het verlaagt de pH van het medium waardoor er rode of roze gekleurde kolonies ontstaan. 

2: Pathogene bacteriën zoals Salmonella en Shigella zijn lactose negatief en produceren dus geen zuur. De kolonies blijven daarom kleurloos en doorzichtig.
Neutraalrood
pH< 6,8 = rood

Werking Mc Conkey agar
Kwadrant 1: 
Deze bacterie wordt niet geremd door galzouten en kristalviolet en is een Gram negatieve bacterie. De roze kleur van de bacteriegroei geeft aan dat deze bacterie lactose kan fermenteren. Het is dus een gram negatieve commensaal.

Kwadrant 2: 
Deze bacterie wordt niet geremd wordt door galzouten en kristalviolet en is een Gram negatieve bacterie. De roze kleur van de bacteriegroei geeft aan dat deze lactose kan fermenteren. Het medium rondom de kolonie is ook roze gekleurd vanwege het vele zuur dat geproduceerd wordt. Dit is dus ook een commensaal.

Kwadrant 3: 
Afwezigheid van groei geeft aan dat deze bacterie wordt geremd door galzouten en kristalviolet en een Gram-positieve bacterie is.

Kwadrant 4: 
Deze bacterie wordt niet geremd door galzouten en kristalviolet en is een Gram negatieve bacterie. De afwezigheid van kleur in de bacteriegroei geeft aan dat de bacterie lactose niet kan fermenteren en dus een pathogeen is.

Slide 11 - Slide

P2.1 Basisanalist: Microbiologie
Kwaliteit in de microbiologie
Een laborant moet de betrouwbaarheid van zijn resultaten kunnen onderbouwen. De betrouwbaarheid van het resultaat wordt bepaald door:
1: 


2:  


3:







(Meet) apparatuur
  1. Autoclaaf = controle door autoclaaf tape.
  2. Broedstoof = kwaliteit procesbeheersing = controlekaart
Media
Doen de media dat wat jij mag verwachten? 

Controle door inzetten controlemonsters
1: Steriliteits controle 
= je controleert het maakproces van het medium

2: Positieve controle
 = je controleert de werking van selectieve en electieve stoffen 

3: Negatieve controle
= je controleert of de selectieve en electieve stoffen alleen werken in de juiste situatie (specificiteit)
Vaardigheid
Bewust en consequent handelen op basis van kennis en ervaring
(kwaliteit: vaardig of onnauwkeurig) 

Slide 12 - Slide

P2.1 Basisanalist: Microbiologie
Controleren van de media
Om de juiste kwalitatieve controles in te zetten, is het noodzakelijk dat je werking van de media kent. 

Met behulp van de literatuur/ AI kies je stammen uit de collectie die zowel pos als negatief reageren op de media. Daarmee worden de ingrediënten op hun werking getest

Opdracht: kwaliteit microbiologie
Naast de steriliteitscontrole zetten jullie een positieve en negatieve controle in. 

Welke stammen uit de stammencollectie zetten jullie in als :
1: positieve controles
2: negatieve controles

Geef bij alle controles aan wat je controleert

Slide 13 - Slide