This lesson contains 18 slides, with text slides and 1 video.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Stunde 4 - ich
Slide 1 - Slide
De vorige les
Hoe kun je iemand begroeten in het Duits?
Hoe kun je afscheid nemen van iemand in het Duits?
uitspraak sis-klanken: s, ß, sch, z
uitspraak umlaut: ä, ö, ü
Slide 2 - Slide
De vorige les
Hoe spreek je deze woorden uit? (sis-klanken)
die Hose
heißen
zusammen
die Schule
Slide 3 - Slide
De vorige les
Hoe spreek je de woorden uit?
das Mädchen
der Löwe
die Mütter
Slide 4 - Slide
Deze les:
die Zahlen
W-Fragen
Wortschatz
Klein- und Großschreibung
Bingo
Slide 5 - Slide
Zahlen
Aufgabe 4.1 Seite ???
Kijk naar de video en verbind de Nederlandse getallen met de Duitse vertaling.
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Video
Zahlen
Aufgabe 4.1 Seite ???
Kijk naar de video en verbind de Nederlandse getallen met de Duitse vertaling.
Slide 8 - Slide
Zahlen
Aufgabe 4.2 Seite ???
Vul de Duitse getallen in onder de plaatjes.
Slide 9 - Slide
Lesen
Aufgabe 4.3 Seite ???
Lees de tekst en beantwoord de vragen.
Slide 10 - Slide
W-Fragen
Aufgabe 4.4 Seite ???
A Luister naar het gesprek en vul het juiste vraagwoord in.
Slide 11 - Slide
W-Fragen
Slide 12 - Slide
W-Fragen
Aufgabe 4.4 Seite ???
A Luister naar het gesprek en vul het juiste vraagwoord in.
Slide 13 - Slide
Klein- und Großschreibung
Aufgabe 4.5 Seite ???
Lees de Duitse tekst en kijk goed wanneer er een hoofdletter gebruikt wordt.
Wat zijn de regels
denk je?
Slide 14 - Slide
Hoofdletters Duits
Aan het begin van de zin.
Bij namen van plaatsen, mensen en dieren.
Bij zelfstandige naamwoorden.
Slide 15 - Slide
Klein- und Großschreibung
Aufgabe 4.4 Seite ???
Lees de Duitse tekst. Welk woord moet met een hoofdletter
geschreven worden?
Markeer dat woord.
Slide 16 - Slide
Aufgabe 4.6 Seite ???
Kies 9 getallen van 0 t/m 20 en schrijf deze in jouw bingokaart.
De docent noemt steeds (in het Duits) een getal, als je dit getal hebt opgeschreven streep je hem door. Wie als eerste een rijtje heeft, mag bingo roepen.
Slide 17 - Slide
Sprechen
Aufgabe 4.7 Seite ???
Je werkt in tweetallen. De ene persoon is rol A, de andere persoon is rol B. Oefen het gesprekje en wissel daarna van rol.