Kapitel 2 Lektion 1C

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

• Setzt euch bitte (ga zitten)
• Handy im Rucksack
• Schulsachen auf dem Tisch (Buch + Heft + Laptop)
• Laptop geschlossen
• Rucksack auf dem Boden

Was machen wir heute?

- (Tagesanfang) 5

- Schreibtest Erklärung 5

- Modalverben Erklärung + üben 10

- Klassenarbeit besprechen 10

- Aufgaben machen 15

- Evaluieren 5

Kapitel 2 : Stuttgart

Stuttgart, Tiere, Natur & Umwelt

Am Ende dieser Stunde:

- kan ik de modale werkwoorden in een invuloefening gebruiken

- heb ik inzicht gekregen in mijn gemaakte fouten in de repetitie Kapitel 1

- weet ik hoe ik me kan voorbereiden op de schrijftoets

Schreibtest

Lernen Redemittel Kapitel 1 Lektion 3 (vakantie)

+ Lektion 6 schreiben + Redemittel K2 Lektion 6 (e-mail beginnen + afsluiten).

Pak ze erbij, we bekijken ze kort samen.

Volgende week di maken we een oefenopdracht.

Verbinde die Modalverben mit der Bedeutung.

kunnen

mogen, toestemming hebben

leuk vinden, lusten, aardig vinden

willen (wens)

möchten

mögen

dürfen

können

Modalverben

dürfen	können	mögen	müssen	sollen	wollen
Darf ich ...?	Kann ich ...?	Ich mag ...	Ich muss ...	Soll ich ...?	Ich will

mag ik

kan ik

ik lust

ik moet

moet ik

ik wil

Modalverben

lusten / houden van

kunnen

moeten (twijfel / wil van een ander)

willen

mogen / toestemming hebben

moeten (noodzaak  / kan niet anders)

mögen

können

sollen

wollen

dürfen

müssen

Modalverben (Wiederholung)

können = kunnen, in staat zijn

müssen = moeten (noodzaak, plicht, onvermijdelijk)

sollen     = moeten (iemand's wil, advies, bewering)

dürfen    = mogen (toestemming hebben)

mögen   = zin hebben, lusten, houden van, iemand 

                   mogen

wollen     = willen, (wens/wil)

wissen     = weten

müssen und sollen (nieuw)  ( = moeten)

Ich muss ins Krankenhaus.

Jeder muss Müll trennen.

Jeder Mensch muss essen.

Du sollst nach Hause kommen!

Er soll mehr Sport machen.

Soll ich dir helfen?

Unterschied??

müssen und sollen

Ich muss ins Krankenhaus.                 noodzaak

Jeder muss Müll trennen.                   plicht

Jeder Mensch muss essen.                 onvermijdelijk

Du sollst nach Hause kommen!       iemand wil dit

Er soll mehr Sport machen.               advies van iemand

Soll ich dir helfen?                                 vragend, zal ik...?

Was?	K2 L1 Aufgabe (7), 8, 10	S. 64/65
Wie?	Im Buch oder online individuell oder zu zweit
Wie lange?	10 Minuten
Hilfe?	Blatt Modalverben
Fertig?	Online: Lektion 1 Aufgabe 9 of oefenen met Verbuga	verbuga.eu Deutsch
Ergebnis?	viel üben mit Modalverben (blijven terugkomen!!)

Selbstständig an die Arbeit!

Klassenarbeit besprechen

Ik deel de toetsen uit (2x).

Als iedereen de toets heeft, licht ik kort de antwoorden toe.

Daarna loop ik rond om vragen te beantwoorden.

In de tussentijd ga je beginnen met Aufgabe 7,8,10 (9 online)

Toetsen weer inleveren!

Welche Modalverben findest du noch schwierig?

Verstehst du die Fehler die du in der Klassenarbeit gemacht hast?

Was wirst du nächstes Mal anders machen?

Nächste Stunde

Dienstag 7. November; Schreibaufgabe üben

Schreibtest: Donnerstag, 9. November (Schule + Ferien)

Müll in Mülleimer!

Blijf op je plaats tot de bel gaat

Stoel aanschuiven

Danke schön !