,

Les 1: Introductie en paragraaf 3.1 en 3.2

Hoofdstuk 3 Geld voor de overheid
Klas 4
Introductie en Hoofdstuk 3.1
Economie

1 / 53
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes, text slides and 12 videos.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 3 Geld voor de overheid
Klas 4
Introductie en Hoofdstuk 3.1
Economie

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Slide 3 - Video

This item has no instructions

Een getal berekenen met procenten
Op een school werken 85 leraren. Daarvan is 51% ouder dan 50 jaar. Reken uit hoeveel leraren boven de 50 zijn. 
51% van 85 = 51 : 100 x 85 = 43,35 leraren = 43 leraren

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Een percentage berekenen

85 = .. % van 200
200 is 100%
hoeveel procent is dan 85?

wat : waarvan x 100%

85 : 200 x 100 = 42,5%

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Hoeveel procent meer of minder?
Stijging of daling in procenten:
(nieuw - oud) : oud x 100%

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Als 100% niet bekend is
Latifa verdient 18% van haar al inkomsten per maand met oppassen. Ze verdient met oppassen € 24,30 per maand.

Hoeveel inkomsten heeft ze in totaal per maand?

Slide 7 - Slide

This item has no instructions


Hoeveel is 18% van € 250?

Slide 8 - Open question

33 - Domein: verhoudingen
'Rekenen met procenten’ kent geen specifieke verschillen ten opzichte van 2F. Wel zorg je ervoor dat er in het geval van  een geldbedrag altijd een mooi rond getal uitkomt.
110 leerlingen van een vmbo hebben gekozen voor de sector zorg en welzijn.
De meisjes zijn veruit in de meerderheid: er zijn slechts 25 jongens.

Hoeveel procent van de leerlingen is meisje? Rond af op hele procenten.

Slide 9 - Open question

2013 - 36

Fred koopt de producten die hiernaast staan alle 3. Hij krijgt 20% korting op alles. 
Hoeveel euro moet hij betalen?

Slide 10 - Open question

43 - Domein: verhoudingen (antwoorddia)
Rekenen met procenten kent geen specifieke verschillen ten opzichte van 2F.
Prijs van een brood vorig jaar: € 3
Prijs van een brood dit jaar: € 3,10

Hoeveel procent is de prijs van het brood dit jaar gestegen t.o.v. vorig jaar?

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

84% van de 125 leerlingen heeft de wiskundetoets gehaald.
Hoeveel leerlingen hebben de toets gehaald?

Slide 12 - Open question

21 - Domein: verhoudingen
‘Rekenen met procenten’ kent geen verschillen ten opzichte van 2F.
In een klas zitten 30 leerlingen. 10 Leerlingen zijn meisjes.
Hoeveel procent van de leerlingen in de klas is een meisje?

Slide 13 - Open question

This item has no instructions


Hoeveel is 25% van 164?

Slide 14 - Open question

16 - Domein: verhoudingen
Het onderwerp ‘berekeningen uitvoeren met procenten’ kent geen verschillen ten opzichte van 2F.
In 2015 waren er 12 apen in de dierentuin. In 2014 waren het er 8. Wat is de groei in procenten?
A
25%
B
50%
C
75%
D
2,5 bananen

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Met welke formule bereken je de stijging, groei, afname of daling in procenten?
A
nieuw-oud : oud x 100
B
(nieuw-oud) : oud x 100
C
(oud - nieuw) : 100
D
(deel : geheel) x 100

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Hoeveel procent is 672 van 1.200?
A
0,56 %
B
5,6%
C
17,8%
D
56 %

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Paragraaf 3.1
Als je iets koopt, betaal je geld aan de verkoper. De verkoper mag dat geld niet allemaal houden. De overheid krijgt een deel van de opbrengst bij bijna elke aankoop die in Nederland wordt gedaan. In deze paragraaf leer je meer over deze belastingen.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Leerdoel:
Ik kan uitleggen hoe en waarom de overheid belastingen heft op aankopen.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

3.1 Belasting op aankopen
Btw
Accijns
&
Milieuheffingen
Indirecte belastingen

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

3.1 Belasting op aankopen

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Winkelprijs

De winkelprijs is de prijs die de consument in de winkel betaalt voor een product of dienst. Dit wordt ook wel de consumentenprijs genoemd. Het is de prijs die je aan de winkelier betaalt, inclusief btw.


consumentenprijs = verkoopprijs + btw

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

 BTW berekenen
Prijs exclusief = 100 %
BTW = 21 % of 9%                                     +
Prijs inclusief BTW = 121 % of 109%


Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Rekenen met BTW
Verkoopprijs jas € 125 en btw is 21%. 
Bereken de consumentenprijs

  1. BTW berekenen:
    € 125 : 100 x 21 = € 26,25
  2. Consumentenprijs berekenen
    € 125 + € 26,25 = € 151,25

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Accijns (verbruiksbelasting)
Accijns is een belasting op bepaalde producten met als doel de prijs te verhogen. Hierdoor wordt het gebruik verminderd

Tabak
Alcohol
Benzine

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Hoeveel eurocent accijns gaat er per liter naar de overheid?

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Een meubelmaker koopt hout voor € 100. Hij maakt een tafel en verkoopt die voor € 400. Deze bedragen zijn exclusief 21 % BTW.

- De meubelmaker betaalt € 21 BTW aan de houthandel
- De meubelmaker ontvangt € 84 BTW van de consument

Hoeveel BTW moet de meubelmaker doorstorten aan de Belastingdienst?
A
Hij stort de ontvangen BTW door: € 84
B
Hij stort de betaalde BTW door: € 21
C
Hij stort het verschil tussen ontvangen en betaalde BTW door: € 84 - € 21 = € 63
D
Hij stort zowel de ontvangen als de betaalde BTW door: € 84 + € 21 = € 105

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Ik koop een banaan en een fles champagne. Hoeveel BTW betaal ik?
A
Ik betaal voor de banaan en de champagne 9% BTW
B
Ik betaal voor de banaan en de champagne 21 % BTW
C
Ik betaal voor de banaan 9% BTW en voor de champagne 21 % BTW.
D
Ik betaal voor de banaan 21% BTW en voor de champagne 9% BTW.

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

2

Slide 29 - Video

This item has no instructions

Leerdoelen §2
- Ik kan de kilometerprijs van een auto berekenen
- Ik kan uitleggen uit welke kosten de kilometerprijs bestaat 

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Hoeveel kost het vervoer naar school jou per dag?

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

De hoogte van de motorrijtuigenbelasting hangt af van...
Het gewicht van de auto
Hoe zwaarder de auto hoe meer je betaald
De brandstof van de auto
Benzine(goedkoopst  LPG  Diesel (duurst)
Want een dieselrijder rijdt mee km’ers
De provincie waar de eigenaar woont
Een inwoner van Amsterdam betaald meer dan een inwoner van Hoogezand

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Vaste kosten auto (ook als je niet rijdt, heb je deze kosten)
  • de waardevermindering van het voertuig
  • de verzekeringskosten
  • de motorijtuigenbelasting (houderschapsbelasting)

De brandstofkosten zijn de variabele kosten. Wanneer de auto stilstaat heb je deze kosten niet!

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Een auto rijdt per jaar 13.000 km. De brandstof kost 1,66 per liter. Op 1 liter brandstof kan je 14 km rijden
Hoe hoog zijn de totale brandstofkosten?
Eerst uitrekenen hoeveel liter brandstof je nodig hebt
13.000 / 14 = 928,57 liter heb je nodig
928,57 (aantal liters)  x € 1,66 (brandstofprijs) = € 1.541,43
Wat is de kilometerprijs van deze auto?
€ 1.541,43 (Totale brandstofkosten) / 13000 km (totaal aantal km) = € 0,12 

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Andere SOM
Lars koopt een Fiat. De Fiat verbruikt 5,2 liter per 100 kilometer. Lars rijdt gemiddeld 350km per week. De prijs per liter benzine is €1,89.
Bereken hoeveel Lars per week kwijt is aan benzine.

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Hendrik-Jan rijdt in een Opel Astra. Hij betaalt per jaar €650 aan wegenbelasting. Zijn autoverzekering bedraagt €320 per kwartaal. Hij rijdt per week gemiddeld 300 km in zijn auto. Zijn auto verbruikt 1 op 14. Een liter benzine kost €1,63. Hoeveel euro is Hendrik-Jan gemiddeld per maand kwijt aan zijn auto?

Slide 36 - Open question

This item has no instructions

Op 1 oktober 2012 steeg de btw van 19% naar 21%. Deze maatregel zal in 2013 de overheid €4.1 miljard extra opleveren. Het hogere btw-percentage betreft keukens, auto's, televisies, kleding, telefoonabonnementen en alle andere producten die niet onder het lage btw tarief van 6% vallen.

Welke uitspraak over btw is juist?
A
de consument betaalt uiteindelijk alle btw
B
de consument draagt de btw af aan de belastingdienst
C
de consument hoeft geen btw te betalen
D
de consument mag de betaalde btw terugvragen van de belastingdienst

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Het gezin Poels praat begin september 2012 aan de keukentafel over deze btw-verhoging. Larissa, de dochter van 18, vraagt zich af of ze de scooter die ze binnenkort wil kopen, deze maand al moet kopen. Haar vader Frans zegt dat het nog maar de vraag is of de winkeliers de btw-verhoging zullen doorberekenen in de prijs naar de consument.

Geef een reden waarom een winkelier, ondanks een verhoging van de btw van 19% naar 21%, niet altijd de consumentenprijs zal verhogen.

Slide 38 - Open question

This item has no instructions

Hoeveel zal de consumentenprijs stijgen als een winkelier de verhoging van de btw van 19% naar 21% wel helemaal doorberekent in de consumentenprijs?
A
2%
B
meer dan 2%
C
Minder dan 2%

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

Frans denk dat in de eerste maanden van 2013 in veel winkels bordjes zichtbaar zullen zijn met daarop de tekst: nu nog voor het oude btw tarief.

Waarom zal je deze bordjes niet snel in supermarkten, die voornamelijk levensmiddelen verkopen aantreffen?

Slide 40 - Open question

This item has no instructions

Sigaretten vallen onder het hoge btw tarief van 21%. Maar er zit bovendien ook accijns op sigaretten zegt Frans. De overheid wil met accijnzen geld verdienen. Maar het heffen van accijnzen heeft vooral ook een ander doel.

Welk ander doel heeft de overheid met het heffen van accijnzen?

Slide 41 - Open question

This item has no instructions

Larissa rookt niet, maar is wel benieuwd wat straks een pakje sigaretten in de winkel gaat kosten. Frans zegt dat op 1 januari 2013 de accijns op een pakje sigaretten met €0,35 wordt verhoogt. De btw is dan intussen ook verhoogd van 19% naar 21%. De consumentenprijs van een pakje sigaretten was voor de btw verhoging en voor de accijnsverhoging €5,20.

Bereken in twee decimalen de consumentenprijs voor dit pakje sigaretten na 1 januari 2013. Schrijf je berekening op.

Slide 42 - Open question

This item has no instructions

Maken
Start Hoofdstuk 3
Paragraaf 3.1: 1-7 &10, 11
Paragraaf 3.2: 1-7

Slide 43 - Slide

This item has no instructions

Slide 44 - Video

This item has no instructions

Slide 45 - Video

This item has no instructions

Slide 46 - Video

This item has no instructions

Slide 47 - Video

This item has no instructions

Slide 48 - Video

This item has no instructions

Slide 49 - Video

This item has no instructions

Slide 50 - Video

This item has no instructions

Slide 51 - Video

This item has no instructions

Slide 52 - Video

This item has no instructions

Slide 53 - Video

This item has no instructions