(3) 13-5 herhaling verbes irr + p.c.

INDELING PRÉSENTATION

• La présentation 
• Répéter les verbes irreguliers
• Répéter le passé composé (avoir & être)
• Écrire phrases présentation finale

Le programme d'aujourd'hui:

Le but: à la fin de ce cours:

• Je connais les verbes irreguliers
• Je comprends le passé composé
• J'ai écris les phrases pour ma présentation
  
• 
  

Qu'est-ce que nous avons
fait le dernier cours?

Les verbes irréguliers

être (zijn) 

avoir (hebben) 

faire (doen/maken)

pouvoir (kunnen/mogen)

vouloir (willen) 
aller (gaan) 

Oefen met VERBUGA

frans.daltonvoorburg.nl

passé composé avoir

Il a mangé

Le passé composé

Wat zie je: 

1) hulpwerkwoord (avoir)               2) voltooid deelwoord

PRESENT (=tegenwoordige tijd)

Ik heb gegeten

Jij hebt gedaan

Wij hebben gedanst

Bestaat uit 2 delen

Hoe maak je het voltooid deelwoord?

Regelmatig werkwoord op -er:

-er + é.

Porter -er = port- + é : porté 
Parler -er = parl- + é:  parlé

LET OP!

Bij onregelmatige werkwoorden moet je ook het voltooid deelwoord uit je hoofd leren

Stappenplan

stap 1	stap 2	stap 3	stap 4
Pers. voornaamwoord Eigennaam Onderwerp	Bepaal de vorm van het hulp-werkwoord (avoir) (afhankelijk van pers. vnw)	Maak het voltooid deelwoord (-er + é )	vertaling

AVOIR + acheter (passé composé)
Vous.........

1. avez acheté
2. ont achteté
3. avons acheté
4. a acheté

Wat is de passé composé?

1. o.t.t ( bijv. ik eet)
2. v.t.t ( bijv. ik heb gegeten)
3. o.v.t ( bijv. ik at)
4. o.t.t.t ( ik zal eten)

Mes copains ...........un bon week-end.
(hebben gehad)

Passé composé (avoir)

1. ont été
2. ont eu
3. sont
4. sont été

Check: hoe zeg je "Ik heb gepraat"

Passé composé (avoir)

1. je parle
2. tu parles
3. J'ai parlé
4. Tu as parle

Ik ben geweest ......... au concert

Passé composé (avoir)

1. j'ai été
2. j'ai eu
3. je suis
4. je suis été

Passé composé met être

Éen werkwoord in de voca met être:
ALLER

HULPWERKWOORD ÊTRE

REGEL

Vervoeg je met être, dan pas je het VOLTOOID DEELWOORD aan aan het persoonlijk voornaamwoord!

Ik ben gegaan
Jij bent gegaan
Hij/zij/het is gegaan
Wij zijn gegaan
U/ jullie zijn gegaan  
Zij zijn gegaan 

Ik ben gegaan                             Je suis allé(e)

Jij bent gegaan                           Tu es allé(e)

Hij is gegaan                                 Il est allé                 
zij is gegaan                                 Elle est allée

Wij zijn gegaan                           Nous sommes allé(e)s

U/ jullie zijn gegaan                  Vous êtes allé(e)(s)

Zij zijn gegaan (vm)                  Ils sont allés
Zij zijn gegaan (mm)                 Elles sont allées

Even oefenen Passé composé

Il ...........  (aller) en vacances
Je .......aller) au magasin

Nous.....(aller) à la plage

Mes amis....... (aller) au café

passé composé être

Ils sont allées à la plage

hij is gegaan

1. Il a allé
2. Il est allé
3. Il allé
4. Il va

zij is gegaan

1. elle a allé
2. elle a allée
3. elle est allé
4. elle est allée

Vertaal: de meisjes zijn gegaan

Phrases présentation

• Maak een begin aan je présentation 
• Werk aan je tâches
  
• Oefen met Verbuga (zie C2) voor les verbes irréguliers en de passé composé
• Oefen je vocabulaire voor de toets op 24 mei (schrijven/quizlet/flashcards etc) 

le prochain cours: