Herhaling Grammar T4

Ga naar lessonup.com
& voer de pincode in

dan kun je straks meedoen met oefenen! (:
1 / 52
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Ga naar lessonup.com
& voer de pincode in

dan kun je straks meedoen met oefenen! (:

Slide 1 - Slide

Grammar Theme 4
  • Vragen met to do
  • Ontkenningen met to do
  • Aanwijzende voornaamwoorden
  • Vergelijkende en vergrotende trap

Slide 2 - Slide

Basis!
Wat is een onderwerp? 


Wat is een persoonsvorm? 

Slide 3 - Slide

Wat is een onderwerp?

Slide 4 - Open question

Basis!
Wat is een onderwerp? 
De persoon of het ding in de zin dat iets doet.

Voorbeelden: 
Hij gaat naar het feestje. 
Auto's zijn mooi.


Slide 5 - Slide

Wat is een persoonsvorm?

Slide 6 - Open question

Basis!
Wat is een persoonsvorm?
Het werkwoord dat hoort bij het onderwerp van de zin. 

Voorbeelden: 
Hij gaat naar het feestje. 
Auto's zijn mooi.


Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Stappenplan: vragen met to do
Stap 1: Staat er to be, have (got) of can in de zin? 
Ja: dan verplaats je de persoonsvorm naar voren
Nee: ga door naar stap 2

Slide 9 - Slide

Stappenplan: vragen met to do
Stap 2: Is het onderwerp van de zin I, you, we of they?
Ja: plaats do voor de zin. De rest van de zin verandert niet!
Nee: ga door naar stap 3

Slide 10 - Slide

Stappenplan: vragen met to do
Stap 3: Is het onderwerp van de zin he, she of it?
Ja: plaats does voor de zin. De persoonsvorm verandert in het hele werkwoord!

Slide 11 - Slide

Stappenplan: vragen met to do
Stap 3: Is het onderwerp van de zin he, she of it?
Ja: plaats does voor de zin. De persoonsvorm verandert in het hele werkwoord!

Voorbeeld: He likes cats --> Does he like cats?
--> de s van de shitregel zit nu aan do vast!

Slide 12 - Slide

Stappenplan: vragen met to do
Stap 3: Is het onderwerp van de zin he, she of it?
Ja: plaats does voor de zin. De persoonsvorm verandert in het hele werkwoord!

Voorbeeld: He has a car --> Does he have a car?
--> de s van de shitregel zit nu aan do vast!

Slide 13 - Slide

Maak vragend: I want to go to that party.
A
Want I to go to that party?
B
Does I want to go to that party?
C
I want to go to that party?
D
Do I want to go to that party?

Slide 14 - Quiz

Maak vragend: He goes to the cinema every week.
A
Goes he to the cinema every week?
B
Has he gone to the cinema every week?
C
Does he go to the cinema every week?
D
Do he go to the cinema every week?

Slide 15 - Quiz

Maak vragend: The plane flies over Manhattan.
A
Does the plane fly over Manhattan?
B
Flies the plane over Manhattan?
C
Do the plane fly over Manhattan?
D
Does the plane flies over Manhattan?

Slide 16 - Quiz

Maak vragend: My mom likes boy bands.

Slide 17 - Open question

Maak vragend: My teeth look great!

Slide 18 - Open question

Maak vragend: He has a question.

Slide 19 - Open question

Slide 20 - Slide

Stappenplan: ontkenningen met to do

Stap 1: Staat er to be, have (got) of can in de zin? 
Ja: dan plaats je not achter de persoonsvorm 
Nee: ga door naar stap 2

Slide 21 - Slide

Stappenplan: ontkenningen met to do

Stap 2: Is het onderwerp van de zin I, you, we of they?
Ja: plaats don't (do not) voor de persoonsvorm
Nee: ga door naar stap 3

Slide 22 - Slide

Stappenplan: ontkenningen met to do

Stap 3: Is het onderwerp van de zin he, she of it
Ja: plaats doesn't (do not) voor de persoonsvorm. De persoonsvorm verandert in het hele werkwoord! 

Voorbeeld: He likes cars --> He doesn't like cars

Slide 23 - Slide

Maak ontkennend: He goes to school every day.
A
He doesn't go to school every day.
B
He doesn't goes to school every day.
C
He goes not to school every day.
D
He don't go to school every day.

Slide 24 - Quiz

Maak ontkennend: My parents have a big garden.
A
My parents haven't a big garden.
B
My parents don't have a big garden.
C
My parents doesn't have a big garden.
D
My parents not have a big garden.

Slide 25 - Quiz

Maak ontkennend: The car runs on water.
A
Does the car run on water?
B
The car don't run on water.
C
The car doesn't runs on water.
D
The car doesn't run on water.

Slide 26 - Quiz

Maak ontkennend: My friends like to watch Netflix.

Slide 27 - Open question

Maak ontkennend: The plant has green leaves.

Slide 28 - Open question

Maak ontkennend: My dad enjoys reading.

Slide 29 - Open question

Slide 30 - Slide

Stappenplan: aanwijzende vnw
Stap 1: Verwijst het woord naar iets wat dichtbij is? 
Ja: kies voor this als het 1 ding is, kies voor these als het meerdere dingen zijn
Nee: ga door naar stap 2

Slide 31 - Slide

Stappenplan: aanwijzende vnw
Stap 2: Verwijst het woord naar iets wat verder weg is 
Ja: kies voor that als het 1 ding is, kies voor those als het meerdere dingen zijn

Slide 32 - Slide

I'd like to read ... book over there.
A
this
B
these
C
that
D
those

Slide 33 - Quiz

Could you put some tea in ... mug I have in my hand?
A
this
B
these
C
that
D
those

Slide 34 - Quiz

Could you call ... guys over there?
A
this
B
these
C
that
D
those

Slide 35 - Quiz

I'm holding a photograph of my grandfather. ... man was very old.
A
this
B
these
C
that
D
those

Slide 36 - Quiz

... apples here are rotten.
A
this
B
these
C
that
D
those

Slide 37 - Quiz

Slide 38 - Slide

Basisregel:


Vergelijkend: voeg -er aan het woord toe
Vergrotend: voeg -est aan het woord toe


Slide 39 - Slide

Stappenplan: trappen van vergelijking

Stap 1: Is het bijvoeglijk naamwoord onregelmatig?
Ja: vul de onregelmatige vorm voor de vergelijkende of vergrotende trap in
Nee: ga door naar stap 2

Slide 40 - Slide

Stappenplan: trappen van vergelijking

Stap 2: Is het bijvoeglijk naamwoord 3 lettergrepen of langer?
Ja: zet er more voor als het een vergelijkende trap is, zet er most voor als het een vergrotende trap is
Nee: ga door naar stap 3

Slide 41 - Slide

Stappenplan: trappen van vergelijking

Stap 3: Eindigt het bijvoeglijk naamwoord op een -e?
Ja: plak er een r achter als het een vergelijkende trap is, plak er st achter als het een vergrotende trap is (close --> closer)
Nee: ga door naar stap 4

Slide 42 - Slide

Stappenplan: trappen van vergelijking

Stap 4: Eindigt het bijvoeglijk naamwoord op medeklinker + y?
Ja: vervang de y door een i en plak er er achter als het een vergelijkende trap is, plak er est achter als het een vergrotende trap is (dry --> drier)
Nee: ga door naar stap 5

Slide 43 - Slide

Stappenplan: trappen van vergelijking

Stap 5: Eindigt het bijvoeglijk naamwoord op korte klinker + medeklinker? 
Ja: verdubbel de medeklinker en plak er er achter als het een vergelijkende trap is, plak er est achter als het een vergrotende trap is (big --> bigger)
Nee: ga door naar stap 6

Slide 44 - Slide

Stappenplan: trappen van vergelijking

Stap 6: Geen van de uitzonderingen zijn van toepassing!
Plak er achter het bijvoeglijk naamwoord als het een vergelijkende trap is, plak er est achter als het een vergrotende trap is (big --> bigger)


Slide 45 - Slide

My brother is much ... than I am.
A
stronger
B
strongest
C
more strong
D
most strong

Slide 46 - Quiz

My friend are always ... than I am.
A
tanner
B
tannest
C
more tan
D
most tan

Slide 47 - Quiz

Jackie is the ... girl in the world.
A
beautifuller
B
beautifullest
C
more beautiful
D
most beautiful

Slide 48 - Quiz

That horse looks ... (bad) than before.

Slide 49 - Open question

My friend is ... (cool) than I am.

Slide 50 - Open question

English is the ... (interesting) subject in the world.

Slide 51 - Open question

Extra oefenen?


Ga naar Magister --> leermiddelen --> Engels --> Theme 4 --> grammar!

Slide 52 - Slide