Ergon 30 deel 1

zin 1
Ὁ Μινώταυρος τέρας ἀνθρωποφάγον ἐστιν ἐν τῇ Κρήτῃ.
1 / 27
next
Slide 1: Slide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

zin 1
Ὁ Μινώταυρος τέρας ἀνθρωποφάγον ἐστιν ἐν τῇ Κρήτῃ.

Slide 1 - Slide

Wat is de Minotaurus volgens regel 1?

Slide 2 - Open question

Op welk eiland woont de Minotaurus?

Slide 3 - Open question

vertaling zin 1
De Minotaurus is een mensen etend monster op Kreta.

Slide 4 - Slide

zin 2
Ἐνταῦθα δ΄ὁ Μίνως, ὁ βασιλεύς, τὸ τέρας φυλάττει ἐν τῷ λαβυρίνθῳ.

Slide 5 - Slide

r. 2: Wie is Minos?

Slide 6 - Open question

r. 2: Wat betekent ἐνταῦθα?
A
waar
B
daarna
C
vervolgens
D
daar

Slide 7 - Quiz

r. 2: Wie wordt bedoeld met τὸ τέρας?

Slide 8 - Open question

r. 3: Wat doet Minos met de Minotaurus?
A
hij laat hem doden
B
hij geeft hem eten
C
hij bewaakt hem
D
hij jaagt hem weg

Slide 9 - Quiz

Waar bewaakt Minos de Minotaurus?
A
in een labyrint
B
in het labyrint

Slide 10 - Quiz

vertaling zin 2
En daar bewaakt Minos, de koning, het monster in het labyrint.

Slide 11 - Slide

zin 3
Τὴν δὲ τροφὴν τῷ Μινωταύρῳ ἐκ τῶν Ἀθηνῶν λαμβάνει· ὁ γὰρ τῶν Ἀθηνῶν δῆμος δι᾿ἐννέα ἐτῶν ἑπτὰ θυγατέρας καὶ ἑπτὰ υἱους παρέχειν ὀφείλει.

Slide 12 - Slide

r. 4: Welke naamval is τῷ Μινωταύρῳ?
A
genitivus
B
dativus
C
ablativus
D
accusativus

Slide 13 - Quiz

Hoe vertaal je de dativus van een levend wezen meestal?
A
als meewerkend voorwerp
B
als bijwoordelijke bepaling
C
je zet er 'voor' of 'aan' voor
D
je zet er 'door' of 'met' voor

Slide 14 - Quiz

r. 4: Wie/wat is het onderwerp van 'λαμβάνει'?
A
Minos
B
Minotaurus
C
het voedsel
D
de Atheners

Slide 15 - Quiz

r. 4: Van wie krijgt Minos het voedsel voor de Minotaurus?

Slide 16 - Open question

r. 6: Wat voor werkwoordsvorm is παρέχειν?
A
persoonsvorm, 3e pers. enkelvoud
B
infinitivus
C
persoonsvorm 3e pers. meervoud
D
persoonsvorm, 1e persoon enkelvoud

Slide 17 - Quiz

r. 6: Wie is/zijn het onderwerp van ὀφείλει?
A
ἐννεα ἐτῶν
B
ἑπτα θυγατέρας
C
ἑπτα θυγατέρας καὶ ἑπτα υἱους
D
ὁ τῶν Ἀθηνῶν δῆμος

Slide 18 - Quiz

r. 4/5: Hoe vertaal je ὁ τῶν Ἀθηνῶν δῆμος?

Slide 19 - Open question

vertaling zin 3
En hij krijgt het voedsel voor de Minotauros van de Atheners: want het volk van de Atheners moet iedere negen jaar 7 dochters en 7 zonen geven.

Slide 20 - Slide

zin 4
Δι΄ἐννέα ἐτῶν οὖν πλοῖον ἐκπλεῖ ἐκ τοῦ λιμένος, καὶ ἀεὶ ἡ λύπη ἐστὶ μεγίστη ἐν ταῖς Ἀθήναις.

Slide 21 - Slide

r. 6: Wat betekent οὖν?
A
niet
B
dus

Slide 22 - Quiz

Wat voor werkwoordsvorm is ἐκπλεῖ?
A
infinitivus
B
persoonsvorm 3e pers. enkelvoud
C
persoonsvorm, 3e pers. meervoud
D
persoonsvorm, 1e pers. enkelvoud

Slide 23 - Quiz

r. 7: Wat is de naamval van τοῦ λιμένος en waarom is die naamval hier gebruikt?
A
dativus, want 'de haven' is bijwoordelijke bepaling
B
accusativus, want 'de haven' is lijdend voorwerp
C
genitivus, hangt af van ἐκ van ἐκπλεῖ
D
genitivus, want het zegt iets over het schip (πλοῖον)

Slide 24 - Quiz

r. 7: Wat is het onderwerp van ἐκπλεῖ?
A
een schip
B
de haven
C
het schip
D
een haven

Slide 25 - Quiz

r. 7: Wat betekent ἀεὶ?
A
altijd
B
daarom
C
daar
D
dus

Slide 26 - Quiz

vertaling zin 4
Iedere negen jaar vaart dus een schip de haven uit, en steeds is het verdriet zeer groot in Athene.

Slide 27 - Slide