Lidwoorden

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsISK

This lesson contains 17 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Standaardvolgorde zinnen

1 wie of wat (onderwerp)
2 werkwoord
3 de rest van de zin


Slide 2 - Slide

De rest van de zin...
Voorbeelden:
  • wanneer: zaterdag, vanavond, 10:00 uur
  • plaats: op school, in de stad, op het voetbaldveld
  • dingen: boek, tafel, pen, tafel

Je leert vandaag hoe je een zin maakt met een ding.


Slide 3 - Slide

Lidwoorden
1 Ik eet de appel.
2 Hij leest het boek.
3 Zij koopt de telefoon.
4 Ik draag het horloge.
5 Maak jij de toets?

Slide 4 - Slide

Lidwoorden
Sommige woorden zijn de-woorden:     de appel
Andere woorden zijn het-woorden:         het boek

Voor alle dingen moeten we leren: 
is het een de-woord of is het een het-woord? 

De taal helpt je een beetje!

Slide 5 - Slide

De-woorden
80 procent van de dingen zijn de-woorden!

Woorden in het meervoud zijn altijd met een de: 
het boek -> de boeken

Verkleinwoorden zijn altijd het-woorden:
de auto -> het autootje


Slide 6 - Slide

De-woorden
woorden die eindigen op...
- te      -> de warmte
- in      -> de leerling
- de     -> de liefde
- teit    -> de elektriciteit
- tie      -> de vakantie
- heid  -> de gezondheid

Slide 7 - Slide

De-woorden
apparaten
- de oven
- de computer
- de mobiel

Let op!
Woorden met 'apparaat' erin, zijn het-woorden: 
het scheerapparaat, het koffiezetapparaat

Slide 8 - Slide

De-woorden
personen
- de docent
- de dokter
- de assistente
- de jongen

Let op!
Twee personen zijn wel het-woorden: het meisje en het kind

Slide 9 - Slide

de-woorden
Alle woorden over de natuur zijn de-woorden!

dieren: de hond, de kat, de vogel, de zebra
bergen: de Mont Blanc, de Mount Everest
rivieren: de Maas, de Waal, de Rijn
groenten en fruit: de banaan, de peer, de paprika, de broccoli
bloemen en bomen: de roos, de eik, de tulp

Slide 10 - Slide

het-woorden
windrichtingen
het noorden
het westen
het oosten
het zuiden

Slide 11 - Slide

het-woorden
stofnamen
het goud
het hout
het bier
het brood

Slide 12 - Slide

het-woorden
talen
het Nederlands
het Frans
het Arabisch
het Tigrinya

Slide 13 - Slide

het-woorden
woorden die eindigen op...
- ment    -> het instrument
- sel         -> het kapsel
- um         -> het museum
- isme     -> het automatisme

Slide 14 - Slide

het-woorden
woorden uit twee delen die beginnen met ...
- ge     -> het gebouw
- ont   -> het ontbijt
- ver    -> het verhaal
- be     -> het begin

Slide 15 - Slide

Oefenen
Ik noem een woord. 
Hoor je een de-woord, dan ga je staan
Hoor je een het-woord, dan ga je zitten

Slide 16 - Slide

Opdracht maken

Op het blad staan de regels en drie opdrachten. 
Maak de opdrachten. 
Kijk steeds goed naar de regels op je blad. 
Bij opdracht 3 gebruik je het woordenboek. 
Je mag samen werken. 

Slide 17 - Slide