H4.4 woordsoorten herhalen 2 vmbo (periode 2)

Welkom!
1
WELKOM!
2
  Laptop
Leg op tafel:
Log in:
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
1
WELKOM!
2
  Laptop
Leg op tafel:
Log in:

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Volgende week: SO H1.7 en H1.8
Test jezelf: H1.7 en H1.8
Versterk jezelf -> leestekens -> vraagteken, punt,
  uitroepteken
Versterk jezelf -> werkwoordspelling -> OTT
NUMO: maak de oefentaken die klaar staan.
  Vandaag
  • Grammatica 4.4 afronden




  Volgende week

  • Spelling 5.5 
  •  en Nieuwsbegrip

    Slide 2 - Slide

    This item has no instructions





    • Woordsoorten herhalen 
    • Opdracht 7 t/m 13 maken (4.4)
    • Samen afsluiten
    Vandaag
    Opdracht 1 t/m 6
     Huiswerk:
    Programma:

    Slide 3 - Slide

    Tyler
    Je kunt herkennen in een zin/tekst:

    • Lidwoorden (LW)
    • Werkwoorden (ww)
    • Telwoorden (tw)
    LESDOELEN
    • Voorzetsels (vz)
    • Zelfst. naamwoorden (ZN)
    • Bijvoeglijk naamwoorden (BN)

    Slide 4 - Slide

    This item has no instructions

    Even herhalen. Wat is ook alweer?
    WW
    BN
    ZN
    LW
    VZ
    TW

    Slide 5 - Slide

    This item has no instructions

    LIDWOORD

    Er zijn drie lidwoorden:

    - de

    - het ('t)

    - een ('n)

    Bepaalde en onbepaalde lidwoorden

    De en het zijn bepaalde lidwoorden.

    Een is een onbepaald lidwoord.

    Slide 6 - Slide

    This item has no instructions

    Lidwoord
    Er zijn drie lidwoorden (lw) in het Nederlands: de, het, een.
    Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord
    het huis, de tas, een hond.
    In het meervoud gebruik je altijd de: de huizen, de eieren.
    Soms staan er nog andere woorden tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord:
    het glazen huis, een blaffende hond.

    Slide 7 - Slide

    This item has no instructions

    Zelfstandige naamwoorden
    Hoe vind je die?
    - Je kan er altijd de/het voor zetten.
    - Je kan het woord verkleinen.
    - Je kan het woord in het meervoud zetten. 


    Welke categorieën zijn er ook alweer allemaal?

    Slide 8 - Slide

    Mensen
    Dieren
    Planten
    Dingen
    Begrippen
    Namen
    WERKWOORD

    - werkwoorden = doe-woorden

    - zegt wat iets of iemand doet of overkomt

    - kan vervoegd worden (kan verschillende vormen hebben)




    Slide 9 - Slide

    This item has no instructions

    BIJVOEGLIJK NAAMWOORD

    - vertelt meer over een zelfstandig naamwoord


    - het spannende boek

    - een spannend boek'

    - het boek is spannend

    Slide 10 - Slide

    This item has no instructions

    Voorzetsel

    Voorbeelden: achter, binnen, boven, langs, naast, onder, uit.

    -Een voorzetsel (vz) kun je meestal voor een lidwoord zetten.
         Voorbeeld: op een bruine boterham.

    -Een voorzetsel geeft plaats, tijd, oorzaak/reden of richting aan.

    TIP: een vz kun je voor ‘de kast' of voor 'het feest' zetten.
         



    Slide 11 - Slide

    This item has no instructions

    Het lidwoord en zelfstandig naamwoord staan altijd naast elkaar
    A
    Waar
    B
    Niet waar

    Slide 12 - Quiz

    This item has no instructions


    Maak een woordslang van zelfstandige naamwoorden.
    Wie in de klas maakt de langste slang? Doe het zo:
    BooM - ModdeR - RuziE - E...


    Slide 13 - Open question

    This item has no instructions

    James uit Engeland houdt van spruitjes. Hij eet ze elke dag. Terwijl de meeste
    kinderen spruitjes niet lekker vinden. Wetenschappers zeggen dat spruitje stoffen bevatten die kanker tegengaan. Maar de groente zorgt er ook voor dat je veel scheten moeten laten.

    Hoeveel zelfstandige naamwoorden tel jij in deze tekst?
    .
    A
    8
    B
    5
    C
    12
    D
    10

    Slide 14 - Quiz

    1. James
    2. Engeland
    3. spruitjes
    4. dag 
    5. kinderen
    6. spruitjes
    7. wetenschappers
    8. spruitje
    9. stoffen 
    10. kanker
    11. groente
    12. scheten

    Een lidwoord staat altijd direct voor het zelfstandig naamwoord.
    A
    Waar
    B
    Niet waar

    Slide 15 - Quiz

    Soms staan er nog andere woorden tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord: het glazen huis, een blaffende hond.
    Niet (af)gemaakt:

    Arliene
    Dylan

    Huiswerk voor vandaag: H2.8 - opdracht 7 t/m 11
    Gemaakt in boek:

    Miracle

    Gemaakt online:

    Andrew
    George
    Fien
    Joy
    Mees
    Mohamad
    Noa
    Roos
    Thijs
    Twan
    Umut







    Slide 16 - Slide

    Hierna kan een aantal leerlingen naar het leerplein. Ze krijgen hun leesboek mee of de kahoot-opdracht.
    Wat moet op de stippellijn staan?
    Jim kreeg een gitaar ..... zijn verjaardag.
    A
    een bijvoeglijk naamwoord
    B
    een zelfstandig naamwoord
    C
    een voorzetsel
    D
    een werkwoord

    Slide 17 - Quiz

    This item has no instructions

    Benoem bn, zn en lw.
    De blije jongen hing zijn ingelijste diploma aan de muur.

    Slide 18 - Open question

    This item has no instructions

    Wie heeft de code van Lesson-up al gekregen?
    A
    lidwoord
    B
    zelfstandig naamwoord
    C
    werkwoord
    D
    voorzetsel

    Slide 19 - Quiz

    This item has no instructions

    Wie heeft de code van lesson-up al gekregen?
    A
    lidwoord
    B
    zelfstandig naamwoord
    C
    werkwoord
    D
    voorzetsel

    Slide 20 - Quiz

    This item has no instructions

    Wie heeft de code van lesson-up al gekregen?
    A
    lidwoord
    B
    zelfstandig naamwoord
    C
    werkwoord
    D
    voorzetsel

    Slide 21 - Quiz

    This item has no instructions

    De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
    _______
    A
    werkwoord
    B
    zelfstandig naamwoord
    C
    bijvoeglijk naamwoord
    D
    voorzetsel

    Slide 22 - Quiz

    This item has no instructions

    De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
    ______________
    A
    werkwoord
    B
    zelfstandig naamwoord
    C
    bijvoeglijk naamwoord
    D
    voorzetsel

    Slide 23 - Quiz

    This item has no instructions

    Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?
    A
    Zelfstandig naamwoord
    B
    Bijwoord
    C
    Werkwoord
    D
    Bijvoeglijk naamwoord

    Slide 24 - Quiz

    This item has no instructions

    Wat is het voorzetsel in de zin?

    'Hij liep hard tegen de tafelpunt aan.'
    A
    hard
    B
    tafelpunt
    C
    er staat geen voorzetsel in de zin
    D
    tegen

    Slide 25 - Quiz

    This item has no instructions

    SLEEP DE WOORDSOORTEN NAAR DE GOEDE PLEK
    De ouders van Bilal zijn erg aardige en behulpzame mensen.
    zelfstandig naamwoord
    bijvoeglijk naamwoord
    werkwoord
    lidwoord
    ouders
    de
    aardige
    mensen
    Bilal
    zijn
    behulpzame

    Slide 26 - Drag question

    This item has no instructions

    In de garage staat voor de kast een emmer die vroeger met de bezem van mijn moeder achter de garage stond.
    In deze zin zitten ...... voorzetsels.

    A
    2
    B
    3
    C
    4
    D
    5

    Slide 27 - Quiz

    This item has no instructions

    Vragen over zinsdelen, leestekens, DT's of dicteewoorden?
    Aan de slag!
    Odracht 7 t/m 13 van grammatica 4.4
    Wat?
    Met wie?
    Hulp?

    Eerder klaar?
    En daarna?


    Zelfstandig
    timer
    15:00
    Stel vragen in teams
    Maak de test jezelf en de oefentoets
    Samen afsluiten
    De camera en geluid mogen uit.
    Houd de chat in de gaten!

    Slide 28 - Slide

    This item has no instructions

    Je kunt herkennen in een zin/tekst:

    • Lidwoorden (LW)
    • Werkwoorden (ww)
    • Telwoorden (tw)
    LESDOELEN
    • Voorzetsels (vz)
    • Zelfst. naamwoorden (ZN)
    • Bijvoeglijk naamwoorden (BN)

    Slide 29 - Slide

    This item has no instructions

    Slide 30 - Slide

    This item has no instructions

    Fijn paasweekend!
    Tot volgende week dinsdag.

    Slide 31 - Slide

    This item has no instructions