2024_week15_1MH_Vorbereitung SO2

1 / 39
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Du hast 3 min für:


Je hebt 3 min om: 

  • jas uit
  • laptop gesloten op tafel
  • boek/schrift/pen op tafel
timer
3:00
Als de timer gestopt is zie ik iedereen de woordjes van Lektion 1,2, 3 op blz. 85  schrijven

Slide 2 - Slide

Wörter schreiben
- Schrijf de woordjes van Lektion 1, 2, 3 (blz. 85) die je nog moeilijk vindt herhaaldelijk op totdat de timer is gestopt.
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Wörter abfragen

Slide 4 - Slide

Was machen wir heute?
  • Wörter schreiben und abfragen
  • Wiederholung Grammatik (Lidwoorden, van een zelfstandig naamwoord naar een persoonlijk voornaamwoord)
  • Hausaufgabe kontrollieren
  • An die Arbeit
  • Quiz
  • Schatzsucher


Slide 5 - Slide

Lernziel

  • Aan het einde van de les kan je door het maken van de quiz de juiste lidwoorden voor woorden benoemen.
  • Aan het einde van de les kan je een zelfstandig naamwoord vervangen door er, sie of es, doordat je opdrachten en aantekeningen hebt gemaakt.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Het onbepaald lidwoord -een

Slide 8 - Slide

Uitleg: van een zelfstandig naamwoord naar een persoonlijk voornaamwoord

Slide 9 - Slide

er/sie/es
Hoe weet je nou, wanneer je er/sie of es moet gebruiken?


Ezelsbruggetje:


der Mann -> er
die Frau    -> sie
das Kind   -> es
DUS NIET!!!!!!!!!!
er Mann
sie Frau
es Kind

Slide 10 - Slide

Kontrollieren
Aufgabe 1, Seite 60

Slide 11 - Slide

An die Arbeit
Machen na Klar online: 
- Test jezelf 2.1 en 2.2
- Versterk jezelf----------------------------------------------->


    • Hoe? 10 minuten in stilte

    • Klaar? Woordtrainer 2.1, 2.2, 2.3

    timer
    10:00

    Slide 12 - Slide

    Voor welk woord gebruik je het bepaald lidwoord der?
    A
    Katze
    B
    Mann
    C
    Haus
    D
    Kind

    Slide 13 - Quiz

    Voor welk woord gebruik je het bepaald lidwoord die?
    A
    Frau
    B
    Brief
    C
    Pferd
    D
    Buch

    Slide 14 - Quiz

    Voor welk woord gebruik je het bepaalde lidwoord das?
    A
    Katze
    B
    Lehrer
    C
    Haus
    D
    Stier

    Slide 15 - Quiz

    Welk bepaald lidwoord krijgt het woord Mädchen?
    A
    der
    B
    die (ev)
    C
    die (mv)
    D
    das

    Slide 16 - Quiz

    Welk woord heeft als onbepaald lidwoord eine?
    A
    Kind
    B
    Frau
    C
    Haus
    D
    Mann

    Slide 17 - Quiz

    Welk woord krijgt het onbepaalde lidwoord ein?
    A
    Junge
    B
    Katze
    C
    Lehrerin
    D
    Mutter

    Slide 18 - Quiz

    Freiheit
    A
    der
    B
    die
    C
    das

    Slide 19 - Quiz

    Freundschaft
    A
    der
    B
    die
    C
    das

    Slide 20 - Quiz

    Freitag
    A
    der
    B
    die
    C
    das

    Slide 21 - Quiz

    Buchlein
    A
    der
    B
    die
    C
    das

    Slide 22 - Quiz

    April
    A
    der
    B
    die
    C
    das

    Slide 23 - Quiz

    Tulpe
    A
    der
    B
    die
    C
    das

    Slide 24 - Quiz

    Sommer
    A
    der
    B
    die
    C
    das

    Slide 25 - Quiz

    Welk lidwoord krijgt het meervoud in het Duits?

    Slide 26 - Open question

    Vertaal het bepaalde lidwoord tussen haakjes in de volgende zin naar het Duits.

    Wo ist (de) Computer (m).

    Slide 27 - Open question

    Vertaal het bepaalde lidwoord tussen haakjes in de volgende zin naar het Duits.

    (de) Mutter (v) ist lieb.

    Slide 28 - Open question

    Vertaal het bepaalde lidwoord tussen haakjes in de volgende zin naar het Duits.

    (het) Mädchen (o) ist dreizehn Jahre alt.

    Slide 29 - Open question

    Tip!
    Kijk goed naar het lidwoord der, die, das
    timer
    3:00
    es
    sie
    er
    sie
    es
    sie
    er
    er
    es
    die Freundschaft
    das Haus
    die Großmutter
    der Baum
    das Mädchen
    der Lehrer
    der Zug
    das Flugzeug
    die Toilette

    Slide 30 - Drag question

    Wat wordt der Junge ist nett?
    A
    er ist nett
    B
    es ist nett
    C
    sie ist nett

    Slide 31 - Quiz

    Wat wordt die Katze ist schön?
    A
    sie ist schön
    B
    er ist schön
    C
    es ist schön

    Slide 32 - Quiz

    Wat wordt das Kind spielt?
    A
    es spielt
    B
    sie spielt
    C
    er spielt

    Slide 33 - Quiz

    Wat wordt die Freunde lachen?
    A
    er lachen
    B
    sie lachen
    C
    es lachen

    Slide 34 - Quiz

    Lernziel

    • Aan het einde van de les kan je door het maken van de quiz de juiste lidwoorden voor woorden benoemen.
    • Aan het einde van de les kan je een zelfstandig naamwoord vervangen door er, sie of es, doordat je opdrachten en aantekeningen hebt gemaakt.

    Slide 35 - Slide

    die Hausaufgaben
    Lernen für das SO

    Slide 36 - Slide

    Slide 37 - Slide

    TSCHÜSS!!!

    Slide 38 - Slide

    Slide 39 - Slide