Samenvatting hoofdstuk 3

Samenvatting hoofdstuk 3 
1 / 12
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Samenvatting hoofdstuk 3 

Slide 1 - Slide

3.1 Soorten geld
Chartaal



Giraal 
3.1 Geldfuncties

Ruilmiddel -> betalen (is dit directe of indirecte ruil?)

Rekenmiddel -> prijs op product

Spaarmiddel - Sparen 

Slide 2 - Slide

3.1 Betaalvormen

1. Contant

2. Electronisch 
a. Pinpas
b. Internetbankieren
3.1 Saldocontrole 
Saldo = hoeveelheid geld op rekening
Positief of negatief 

Slide 3 - Slide

3.2 Sparen
3.2 Spaarmotieven 

1. Sparen voor een doel

2. Sparen uit voorzorg
(een buffer opbouwen) 

3. Sparen voor de rente 

Slide 4 - Slide

3.2 Rente 
- Rente is een vergoeding van de bank

- Hoe langer je geld vast staat, hoe hoger de rente 

- De rente wordt per jaar berekent -> dus 2% rente over 100 euro
is 2:100x100= 2 euro per jaar 

Slide 5 - Slide

3.2 Rente  jaren

1 jaar= Rentepercentage:100x bedrag x1 
2 jaar= Rentepercentage:100x bedrag x2 

Dus je hebt 3.000 euro op je spaarrekening. Je ontvang 3,5% rente. Hoeveel rente krijg je over 4 jaar? 
3.2 Rente Maanden

Stap 1: Reken voor een jaar uit 
Rentepercentage:100x bedrag x1 
Stap 2: Deel uitkomst stap 1 door 12 
Stap 3: Doe dit aantal keer het aantal maanden 
Dus je hebt 3.000 euro op je spaarrekening. Je ontvang 3,5% rente. Hoeveel rente krijg je over 5 maanden? 

Slide 6 - Slide

3.3 Leenmotieven

1. Tijdelijk geld te kort

2. Je wilt een grote aankoop doen

3. Je hebt dringend geld nodig 
3.3 Leenvormen

1. Persoonlijke lening: Je leent een bedrag en betaalt het in vaste termijnen terug. 
2. Doorlopend krediet: Je mag tot een max afgesproken bedrag lenen.
3. Salaris krediet : rood staan op bankrekening

Slide 7 - Slide

3.3 Koop op afbetaling

Je betaalt in termijnen, maar het product is na de eerste betaling al van jou. 
3.3 Kredietkosten

Je betaalt je lening terug + krediet kosten (rente en andere kosten)

Berekenen:
(aantal termijnen x termijnbedrag) - lening = kredietkosten 

Slide 8 - Slide

3.4  Verzekeren

Bij een verzekering betaalt de verzekeraar de schade die de verzekerde oploopt. 
Dit geldt alleen voor schade die NIET met op zet is ontstaan. 
3.4  Polis en premie 

Polis= De voorwaarden van de verzekering, deze krijg je bij afsluiting-> de dekking

Premie= het bedrag dat je per maand betaalt aan de verzekeraar. 

Slide 9 - Slide

Hoe bepaal je welke premie je betaalt? 


Slide 10 - Slide

3.4 Verzekeringskosten

jaar 1 (jaar 2 en verder): 
Premie
(+ Poliskosten)
= totaal
+21% assurantiebelasting
= Verzekeringskosten 


3.4  WA verzekering 

Voor scooters, motoren en auto's.
Wettelijk verplicht 
Hoe zwaarder je auto hoe hoger de premie

Slide 11 - Slide

Opdracht
Wat: Welke paragraaf vond je het meest lastig? Maak de extra opdrachten uit je boek van die paragraaf! (p.88) 
Hoe: Zelfstandig in stilte
Tijd: 10 min
Klaar? Ga verder met de andere paragrafen
Uitkomst: Antwoord model komt op magister
timer
10:00

Slide 12 - Slide