PA H1 voor H2 en V2

Herhaling H1 Paso Adelante 1&2
  • Ser/Estar
  • Zich voorstellen
  • Tener + leeftijd 
  • Tener + school materieel
  • Persoonlijke voornaamwoorden
  • Lidwoorden
  • Woordenschat

1 / 40
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Herhaling H1 Paso Adelante 1&2
  • Ser/Estar
  • Zich voorstellen
  • Tener + leeftijd 
  • Tener + school materieel
  • Persoonlijke voornaamwoorden
  • Lidwoorden
  • Woordenschat

Slide 1 - Slide

SER
Je gebruikt het werkwoord SER voor permanente eigenschappen (wie je bent, je nationaliteit, je beroep)
Yo soy María (ik ben Maria)
Yo soy holandesa (Ik ben nederlands)

Slide 2 - Slide

Voornaamwoorden + SER
Yo soy --> Ik ben 
Tú eres --> Jij bent
El / Ella es --> Hij/Zij is
Nosotros/Nosotras somos --> Wij zijn
Vosotros/Vosotras sóis --> Jullie zijn
Ellos/Ellas son --> Zij zijn


Slide 3 - Slide

Vul het vakje in met de juiste vorm van SER: Yo ............... Ahmed

Slide 4 - Open question

Vul het vakje in met de juiste vorm van SER: Tú ............... una chica (een meisje)

Slide 5 - Open question

Vul het vakje in met de juiste vorm van SER: Nosotros ............... estudiantes (leerlingen)

Slide 6 - Open question

Vul het vakje in met de juiste vorm van SER: Vosotros ............... chicos (jongens)

Slide 7 - Open question

Vul het vakje in met de juiste vorm van SER: Ella ............... docente (lerares)

Slide 8 - Open question

Vul het vakje in met de juiste vorm van SER: Ellas ............... holandesas

Slide 9 - Open question

ESTAR
Je gebruikt ESTAR voor tijdelijke toestanden, gevoelens (hoe gaat het, hoe je voelt)
¿Cómo estás? (Hoe gaat het met jouw?) 
Estoy bien (Ik ben goed)
Estoy cansada (ik ben moe)

Slide 10 - Slide

ESTAR
Je gebruikt ESTAR ook voor ->  WAAR????
Waar is het?=¿Dónde está? -->Den Haag está en Holanda
Waar ben jij?=¿Dónde estás? --> Estoy en el colegio

Slide 11 - Slide

VOORNAAMWOORDEN + ESTAR
Yo estoy --> Ik ben 
Tú estás --> Jij bent
El / Ella está --> Hij/Zij is
Nosotros/Nosotras estamos --> Wij zijn
Vosotros/Vosotras estáis --> Jullie zijn
Ellos/Ellas están --> Zij zijn

Slide 12 - Slide

Vul het vakje in met de juiste vorm van ESTAR: Yo ............... en el colegio

Slide 13 - Open question

Vul het vakje in met de juiste vorm van ESTAR: Tú ............... en Den Haag

Slide 14 - Open question

Vul het vakje in met de juiste vorm van ESTAR: El ............... enfermo (ziek)

Slide 15 - Open question

Vul het vakje in met de juiste vorm van ESTAR: Ella ............... enferma (ziek)

Slide 16 - Open question

Vul het vakje in met de juiste vorm van ESTAR: Nosotros ............... cansados (moe)

Slide 17 - Open question

Vul het vakje in met de juiste vorm van ESTAR: Nosotras ............... en la clase (in de klaas)

Slide 18 - Open question

Vul het vakje in met de juiste vorm van ESTAR: Vosotros ............... bien (fijn)

Slide 19 - Open question

Vul het vakje in met de juiste vorm van ESTAR: Vosotras ............... en Ankara

Slide 20 - Open question

Vul het vakje in met de juiste vorm van ESTAR: Ellos ............... en la playa (strand)

Slide 21 - Open question

Vul het vakje in met de juiste vorm van ESTAR: Ellas ............... en el camping

Slide 22 - Open question

Vul het vakje in met de juiste vorm van ESTAR: Ankara ............... en Turquía

Slide 23 - Open question

Vul het vakje in met de juiste vorm van ESTAR: El hotel ............... en Marrakesh

Slide 24 - Open question

Vul het vakje in met de juiste vorm van ESTAR: ¿Dónde ............... la piscina? (zwembad)

Slide 25 - Open question

TENER (HEBBEN)
Yo tengo = Ik heb
Tú tienes = Jij hebt
El / Ella tiene = Hij / Zij hebt

Slide 26 - Slide

TENER
¿Qué tienes (tú) en tu mochila? (Wat heb jij in je rugzak?)
(Yo) Tengo un libro, un bolígrafo, un cuaderno (Ik heb een boek, een pen, een schrift)
Ga naar bdz. 38 in je werkboek en lees de woorden in sectie 1.3 (alleen school materieel)

Slide 27 - Slide

¿Qué tienes en tu mochila?
Noem 3 dingen, begin met TENGO

Slide 28 - Open question

¿Qué tiene Julia en la mochila?
Noem 3 dingen...denk aan de juiste vorm van TENER...is het Tengo? Tienes? Tiene?

Slide 29 - Open question

ZICH VOORSTELLEN
¿Cómo te llamas? = Hoe heet jij? --> Me llamo Julia
¿De dónde eres?= Waar kom jij vandaan? --> Soy holandesa / Soy de Holanda
¿Cuántos años tienes? = Hoe oud ben jij? --> Tengo 14 años 
¿Dónde vives?= Waar woon jij? --> Vivo en Den Haag
¿Qué idiomas hablas?= Welke talen spreek jij? --> Hablo




Slide 30 - Slide

Beantwoord de vragen met je eigen gegevens: ¿Cómo te llamas?

Slide 31 - Open question

Beantwoord de vragen met je eigen gegevens: ¿De dónde eres?

Slide 32 - Open question

Beantwoord de vragen met je eigen gegevens: ¿Cuántos años tienes?

Slide 33 - Open question

Beantwoord de vragen met je eigen gegevens: ¿Dónde vives?

Slide 34 - Open question

Beantwoord de vragen met je eigen gegevens: ¿Hablas holandés?

Slide 35 - Open question

Lidwoorden, geslacht, meervoud, enkelvoud
de/het 
Mannelijk enkelvoud= el 
Mannelijk meervoud= los
Vrouwelijk enkelvoud= la
Vrouwelijk meervoud= las

Slide 36 - Slide

Lidwoorden, geslacht, meervoud, enkelvoud
een
Mannelijk enkelvoud= un
Mannelijk meervoud= unos
Vrouwelijk enkelvoud= una
Vrouwelijk meervoud= unas

Slide 37 - Slide

Lidwoorden, geslacht, meervoud, enkelvoud
Vrouwelijke woorden eindigen met A
Mannelijke woorden eindigen met O
Uitzonderingen:
Worden met E= mannelijk of beide (el restaurante, la estudiante, el estudiante)
Worden met L= mannelijk // Worden met N of D= vrouwelijk

Slide 38 - Slide

Geef de woorden een lidwoord
bolígrafo, cuaderno, hotel, piscina, camping, amiga, restaurante, goma, regla

Slide 39 - Open question

Heb je vragen??
Stuur een bericht via Magister of Teams!

Slide 40 - Slide