NN Basis les 5: Signaalwoorden en functiewoorden

NN Basis 5: Signaalwoorden en functiewoorden
1 / 49
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

NN Basis 5: Signaalwoorden en functiewoorden

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Aan het eind van de les...
Lesdoel 1: ik kan signaalwoorden herkennen
Lesdoel 2: ik kan functiewoorden herkennen
Lesdoel 3: ik kan het verschil uitleggen tussen signaalwoorden en functiewoorden
Lesdoel 4: ik kan het functiewoord van een alinea benoemen.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Tekstverbanden geven een verband aan.
Door verbanden tussen zinnen en deelonderwerpen wordt een tekst begrijpelijk te lezen
Dit kan een verband zijn tussen zinnen of tussen alinea's.

Deze verbanden herken je aan signaalwoorden.
Bekijk p. 26-27 2 minuutjes
                Tekstverbanden

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Welke tekstverbanden ken je?

Slide 4 - Mind map

  • opsommend
  • tegenstellend
  • chronologisch
  • oorzakelijk
  • toelichtend
  • voorwaardelijk
  • vergelijkend
  • redengevend
  • doel-middel
  • toegevend
  • samenvattend
  • concluderend
opsommend
tegenstellend
oorzakelijk
voorwaardelijk
doel-middel
vergelijking
concluderend
argument
mits
daarentegen
bovendien
doordat
dus
daarvoor
zoals
daardoor
daarom

Slide 5 - Drag question

This item has no instructions

Hij is even groot als ik.
Signaalwoord en tekstverband?
A
signaalwoord: als tekstverband: uitleggend
B
signaalwoord: als tekstverband: vergelijkend
C
signaalwoord: als tekstverband: doel - middel
D
signaalwoord: als tekstverband: samenvattend

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

signaalwoord + verband:
Grote schoonmaak
Opruimen is niet mijn sterkste kant. Rotzooi maken kan ik daarentegen wel goed.

A
Rotzooi - signaalwoord opsommend
B
Grote - signaalwoord toelichtend
C
daarentegen - signaalwoord tegenstellend
D
Goed - signaalwoord voorbeeld

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
toch
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Signaalwoord: waarmee

Tekstverband
A
vergelijking
B
doel-middel
C
reden
D
conclusie

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Het signaalwoord "daarnaast" hoort bij tekstverband:
A
tijdsvolgorde
B
opsomming
C
tegenstelling

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Elke stelling heeft een eigen functie

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Elke stelling een functie 
Loop je vanaf de ingang door de Jumbo, dan herken je vanzelf de functie van elke stelling. De koffie staat in een andere stelling dan de bevroren pizza's.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Elke stelling een functie 
Vaak hangen er bordjes boven de stellingen. Meestal heb je ze niet nodig. Je verwacht namelijk de suiker bij de koffie.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Ook in een tekst heeft elke alinea een functie. 

Al lezend herken je de functie aan de woorden en zinnen.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Elke alinea een functie 
Je verwacht de oplossing van een probleem niet in de inleiding en de oorzaken staan niet aan het einde van de tekst.

De blikken soep staan ook niet naast de kratten bier.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Functiewoorden
Functiewoorden

Een alinea heeft een bepaalde 'taak', oftewel functie.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Functiewoorden
Een tekst heeft een bepaalde structuur. Binnen die structuur is een tekst opgebouwd uit met elkaar samenhangende tekstdelen. Dat kan een alinea zijn, een stukje alinea of meerdere alinea's. Die tekstdelen hebben een bepaalde functie.
Functiewoorden staan niet letterlijk in de tekst.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Functiewoorden
De functie van een tekstdeel kun je vaak in één woord samenvatten. Die woorden noemen we functiewoorden.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

aanbeveling
aanleiding
constatering
probleemstelling
uitwerking
verklaring
afweging
anekdote
definitie
nuancering
weerlegging
vraagstelling
voorbeeld
stelling/standpunt
argument
conclusie
oorzaak
oplossing
vergelijking
samenvatting

Slide 21 - Slide

This item has no instructions


Welk functiewoord past bij deze omschrijving?
De schrijver geeft goede raad in een tekstdeel en doet bijvoorbeeld een suggestie voor de oplossing van een probleem.
A
Constatering
B
Uitwerking
C
Aanbeveling
D
Aanleiding

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Ik beschrijf iets feitelijks over een verschijnsel of ontwikkeling. Dit noem je een...
A
uitwerking
B
constatering
C
anekdote
D
stelling

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Welk functiewoord is van toepassing op alinea 1?
A
constatering
B
aanleiding
C
definitie
D
nuancering

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Welk functiewoord is van toepassing op alinea 2?
A
constatering
B
aanleiding
C
definitie
D
nuancering

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

"Kennelijk kunnen leerlingen niet goed omgaan met lesuitval."

Deze zin is een:
A
argument
B
standpunt
C
constatering
D
vraagstelling

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Welk functiewoord is van toepassing op alinea 1
A
constatering
B
aanleiding
C
nuancering
D
vraagstelling

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Welk functiewoord is van toepassing op de eerste zin van deze alinea.
A
constatering
B
definitie
C
nuancering
D
vraagstelling

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Welk functiewoord is van toepassing op deze alinea.
A
argument
B
tegenwerping
C
nuancering
D
vraagstelling

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
A
argument
B
constatering
C
conclusie
D
anekdote

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Een goede raad
A
argument
B
afweging
C
aanbeveling
D
verklaring

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

De schrijver legt uit waarom iets is zoals het is.
A
argument
B
verklaring
C
conclusie
D
voorwaarde

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette.
A
anekdote
B
weerlegging
C
conclusie
D
aanleiding

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Vaststelling van een feit of verschijnsel
A
voorwaarde
B
relativering
C
constatering
D
conclusie

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions


Hij maakt een afweging.
Een afweging betekent...
A
meting
B
keuze
C
voor- en nadelen vergelijken
D
omweg

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

De aanbeveling is ..
A
Een omschrijving van een probleem.
B
Een goede raad.
C
Een reactie op een bepaalde mening.
D
Een uitleg van een verschijnsel.

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Waar komt een afweging vaak voor?
A
aan het begin van een tekst
B
in de bron van een tekst
C
in het midden van een tekst
D
aan het eind van een tekst

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Een afweging EN een conclusie vind je in een
A
argumentatiestructuur
B
verleden/heden (/toekomst)structuur
C
vraag/ antwoordstructuur
D
voor- en nadelenstructuur

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions


Welk functiewoord past bij deze omschrijving?
De schrijver geeft extra, vaak meer gedetailleerde informatie over iets wat hij eerder heeft genoemd, over een stelling of over een verschijnsel.
A
Constatering
B
Uitwerking
C
Aanbeveling
D
Aanleiding

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions


Welk functiewoord past bij deze omschrijving?
De schrijver geeft aan over welk probleem (een deel van) zijn tekst gaat. Hij benoemt en omschrijft dat probleem.
A
Uitwerking
B
Aanleiding
C
Constatering
D
Probleemstelling

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

Slide 41 - Slide

This item has no instructions

Wat is het bijbehorende functiewoord?
A
Aanbeveling
B
Aanleiding
C
Constatering
D
Verklaring

Slide 42 - Quiz

This item has no instructions

Signaalwoorden en Functiewoorden
Signaalwoorden in een tekst zorgen voor structuur, samenhang en verbinding tussen alinea's.

Een functiewoord geeft de functie van een tekstdeel aan.

Slide 43 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen behaald?
Lesdoel 1: ik kan signaalwoorden herkennen
Lesdoel 2: ik kan functiewoorden herkennen
Lesdoel 3: ik kan het verschil uitleggen tussen signaalwoorden en functiewoorden
Lesdoel 4: ik kan het functiewoord van een alinea benoemen.

Slide 44 - Slide

This item has no instructions

Slide 45 - Link

This item has no instructions

Aan de slag!
  • Maak opdracht 1 en 2 op p. 27 
  • Klaar? Ga drie boeken zoeken (vlogboek.nl, lezenvoordelijst.nl) om je boekenlijst te vervolledigen. Vraag gerust om tips!
  • Morgen: Nieuw Nederlands literatuur mee (voortaan elke vrijdag!)

Slide 46 - Slide

This item has no instructions

Tot slot...
  • Lever maandag 22 november een nieuwe versie in van je boekenlijst, met daarop je al gelezen boek en DRIE nieuwe titels
  • Vraag elkaar en mij om advies, kijk op www.lezenvoordelijst.nl, www.vlogboek.nl
  • Volgende les besteed ik er nog even aandacht aan
 

Slide 47 - Slide

This item has no instructions

Slide 48 - Video

This item has no instructions

Slide 49 - Video

This item has no instructions