Woordsoorten TOPweek

Woordsoorten
TOPWEEK

Ga naar student.lessonup.io en vul je naam en de code in
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Woordsoorten
TOPWEEK

Ga naar student.lessonup.io en vul je naam en de code in

Slide 1 - Slide

Welke woordsoorten moet je kennen voor de toets? 
Lidwoord - zelfstandig naamwoord -bijvoeglijk naamwoord 
voorzetsel - bijwoord 
Koppelwerkwoorden, hulpwerkwoorden en zelfstandige werkwoorden
Persoonlijk voornaamwoord - bezittelijk voornaamwoord
Wederkerend voornaamwoord - wederkerig voornaamwoord

Slide 2 - Slide

Lw, znw, bnw
LW: onbepaald en bepaald
ZNW: altijd voorafgaand door lw + bijna altijd een meervoudsvorm
BNW: voorafgaand door lw en geeft informatie over het znw

Slide 3 - Slide

Schrijf het bijvoeglijke naamwoord op uit de volgende zin?
De tram reed door de besneeuwde straten

Slide 4 - Open question

Welke stelling is juist over onderstaande zin?
De zangeres zong een vrolijk liedje.
A
'De' is een onbepaald lidwoord
B
'Vrolijk' is een zelfstandig naamwoord
C
'Een' is een onbepaald lidwoord
D
'Liedje' is een bijvoeglijk naamwoord

Slide 5 - Quiz

VZ + BW
VZ: bruikbaar om plaats en tijd mee aan te duiden (in, op, onder)
BW: Geeft extra informatie over 
werkwoorden, andere bijwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, de plaats en tijd

Slide 6 - Slide

Schrijf voorzetsels op die je kent
(Tip: zet ze voor 'de kast' en ' het feest')

Slide 7 - Mind map

Sophie praat zacht.
Vraag: Is 'zacht' in deze zin een bijwoord of een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 8 - Open question

Wat is het bijwoord in de volgende zin?

Anouk vindt jureren een ontzettend mooie uitdaging.
A
Ontzettend
B
Uitdaging
C
Mooie
D
Jureren

Slide 9 - Quiz

Werkwoorden
Zelfstandige werkwoorden: vormen op zichzelf een werkwoordelijk gezegde: Jan fietst
Hulpwerkwoorden: zijn altijd verbonden aan zelfstandige werkwoorden en geven extra informatie over de handeling. 
Jan heeft gefietst
Jan gaat fietsen 
Jan kan fietsen 

Slide 10 - Slide

Koppelwerkwoorden
Deze 9 werkwoorden treden op in een naamwoordelijk gezegde (geen handeling in de zin, maar een toestand in de vorm van een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord)
Het onderwerp doet niets, maar is iets.
Jan is lelijk / Jan wordt dokter
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken voorkomen



Slide 11 - Slide

De minister werd kwaad.
Wat voor soort werkwoord is 'werd' in de bovenstaande zin?
A
Koppelwerkwoord
B
Hulpwerkwoord
C
Zelfstandig werkwoord
D
Hulpwerkwoord en zelfstandig werkwoord

Slide 12 - Quiz

Hij heeft de hoofdprijs gewonnen.
Wat voor soort werkwoord is heeft in de bovenstaande zin?
A
Koppelwerkwoord
B
Hulpwerkwoord
C
Zelfstandig werkwoord
D
Zelfstandig werkwoord en koppelwerkwoord

Slide 13 - Quiz

Tycho stelde zijn docent een vraag.
Wat voor soort werkwoord staat er in de bovenstaande zin?
A
Koppelwerkwoord
B
Hulpwerkwoord
C
Zelfstandig werkwoord
D
Hulpwerkwoord en koppelwerkwoord

Slide 14 - Quiz

De kans op een voldoende is groot.
Het werkwoord is een koppelwerkwoord. Wat is de woordsoort van het naamwoordelijk deel?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Zelfstandig werkwoord

Slide 15 - Quiz

Pers. Vnw + Bez. vnw
Persoonlijk voornaamwoord
Geven personen aan
Bezittelijk voornaamwoord
Drukt altijd een relatie van bezit uit

Slide 16 - Slide

Wederkerend + wederkerig vnw
Wederkerend vnw: altijd in combinatie met een wederkerend werkwood: zich schamen
ik schaam me/ jij schaamt je /hij schaamt zich
Wederkerig vnw: altijd het woord 'elkaar' 
Wij helpen elkaar / zij beschermen elkaar


Slide 17 - Slide

Wij geven haar de ruimte om te oefenen.
Welke woordsoort is 'haar' in deze zin?
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Bezittelijk voornaamwoord
C
Wederkerig voornaamwoord
D
Wederkerend voornaamwoord

Slide 18 - Quiz

Ik bezeer me aan zijn voet die uitsteekt.
Welk woord in bovenstaande zin is een bezittelijk voornaamwoord?

Slide 19 - Open question

Dat mooie cijfer voor de aanstaande toets is van mij.

Wat is de woordsoort van 'mij' in bovenstaande zin?
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Wederkerend voornaamwoord
C
Bezittelijk voornaamwoord
D
Wederkerig voornaamwoord

Slide 20 - Quiz

Vragen? 

Slide 21 - Slide