Hoofdstuk 2.4 Lezen

Elke tekst heeft een tekstdoel
A
Waar
B
Niet waar
1 / 15
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Elke tekst heeft een tekstdoel
A
Waar
B
Niet waar

Slide 1 - Quiz

Een schoolboektekst is een activerende tekst
A
Waar
B
Niet waar

Slide 2 - Quiz

Een leesboek heeft als doel amuseren
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quiz

Ik ken de vier tekstdoelen
A
Ja
B
Nee

Slide 4 - Quiz

Tekstdoelen
2.4 lezen

Slide 5 - Slide

Tekstdoelen
We kennen 4 tekstdoelen:
1. Informeren
2. Amuseren
3. Activeren
4. Overtuigen

Slide 6 - Slide

Informeren
Tekstsoort: informatieve tekst
* Jij komt iets te weten
* Bijv.: schoolboektekst, nieuwsbericht

Slide 7 - Slide

Amuseren
Tekstsoort: amuserende tekst
* Jij vindt het leuk om de tekst te lezen
* Bijv.: leesboeken, moppen

Slide 8 - Slide

Activeren
Tekstsoort: activerende tekst
* Jij moet iets gaan doen
* Bijv.: reclame, affiche

Slide 9 - Slide

Overtuigen
Tekstsoort: teksten met een mening
* Jij moet ergens iets van gaan vinden/denken
* Bijv.: klachtenbrief, filmbespreking

Slide 10 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden
2.4 Lezen

Slide 11 - Slide

Teksverbanden
Tussen woorden, zinnen en alinea's bestaat een verband. Dit noemen we een tekstverband.
Zonder tekstverbanden is je tekst niet 'stevig'

Slide 12 - Slide

Tegenstellend tekstverband
Geeft een tegenstelling aan.

Signaalwoorden:
Maar, echter, toch, integendeel, daar staat tegenover, ...

Voorbeeld
Wasima doet altijd heel erg haar best op school. Jari daarentegen is liever lui dan moe.

Slide 13 - Slide

Opsommend tekstverband
Geeft een opsomming aan

Signaalwoorden:
Ten eerste, daarna, vervolgens, tot slot, verder, ...

Bijvoorbeeld:
Pjotr zette de doos oud papier aan de straat. Ook gooide hij de lege flessen in de glasbak.

Slide 14 - Slide

Voorbeeldgevend tekstverband
Geeft een voorbeeld aan

Signaalwoorden:
zoals, bijvoorbeeld, zo, ...

Bijvoorbeeld:
Vervelende huishoudelijke klusjes, zoals strijken en afstoffen, laat hij liever door een ander doen.

Slide 15 - Slide