Herhalen lesstof H1- Lezen, kijken, luisteren

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1,2

H1: Lezen, luisteren, kijken

Herhalen en voorbereiden voor de toets

Wat komt er voorbij: 

Herhalen:

• Tekstsoort, tekstdoel
• Doelgroep
• Onderwerp & hoofdgedachte
• Bruikbaarheid & betrouwbaarheid van bronnen
• Opbouw en indeling
• Samenvatten, aantekeningen maken

Wat is het onderwerp?

1. Duurzame fietsen
2. De levensduur van een fietsaccu.
3. Gereviseerde accu's

Wat is de hoofdgedachte?

1. Duurzame fietsen worden goed gecontroleerd en zijn dus een goede keuze.
2. De levensduur van een fietsaccu is kort. Je moet ze na 5 jaar vervangen.
3. Gereviseerde accu's zijn een duurzaam alternatief voor het plaatsen van nieuwe.
4. Het plaatsen van een gereviseerde accu is een complex proces.

Wat is het tekstdoel?

1. Informeren
2. Instrueren
3. Overtuigen
4. Overhalen

Bekijk de afbeelding.

Straks krijg je hier twee vragen over.

Tekstdoel?

1. Informeren
2. Overtuigen
3. Instrueren
4. Overhalen

Wat is de doelgroep (publiek)?

1. Studenten TCR
2. Docenten TCR
3. Medewerkers TCR

Samengevat

Welke tekstsoort?

1. Informatieve tekst
2. Overtuigende tekst
3. Instructieve tekst
4. Overhalende tekst

Welke tekstsoort?

1. Informatieve tekst
2. Overtuigende tekst
3. Instructieve tekst
4. Verhalende tekst

Je krijgt hierna een vraag over het TEKSTDOEL.

Wat is het tekstdoel?

1. Informeren
2. Instrueren
3. Overtuigen
4. Overhalen

Wat is een belangrijke vraag om de betrouwbaarheid van een bron te controleren?

1. Hoeveel pagina’s de bron heeft.
2. Hoe populair de bron is.
3. Of de tekst gratis te downloaden is.
4. Of de maker van de tekst een deskundige is.

Een activerende tekst is altijd objectief en zonder commerciële belangen geschreven.

1. Waar
2. Niet waar

Wat zou een reden kunnen zijn om een bron niet te gebruiken?

Wat kan een slot van een tekst bevatten?

1. Een overzicht van deelonderwerpen.
2. Een anekdote om het onderwerp te introduceren.
3. Een verwijzing naar de inleiding.
4. Een lijst van gebruikte bronnen.

Signaalwoorden maken de logische verbanden in een tekst duidelijk.

1. Waar.
2. Niet waar.

Wat geven signaalwoorden zoals "maar" of "echter" aan?

1. Een oorzaak-gevolgrelatie.
2. Een opsomming.
3. Een tegenstelling.
4. Een samenvatting.

Geef een voorbeeld van een feit, mening en argument.