pv-ond-gez

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

pv-ond-gez

De man heeft gescoord. Wat is de pv?

1. de man
2. heeft
3. gescoord

Wie wil mij helpen? pv?

1. wie
2. wil
3. helpen

Zou je me willen helpen? pv?

1. zou
2. me
3. willen
4. helpen

Hij kan goed tekenen. pv?

1. hij
2. kan
3. goed
4. tekenen

Wie gaat er met mij mee naar de bioscoop? pv?

1. wie
2. gaat
3. mee
4. bioscoop

Vind je dit moeilijk? pv?

1. vind
2. je
3. moeilijk

Ga je mee voetballen? pv?

1. ga
2. je
3. mee
4. voetballen

De oude man tennist elke dag. pv?

1. de oude man
2. tennist
3. elke dag

De meisjes uit de klas gaan naar de stad. ond?

1. De meisjes
2. De meisjes uit de klas
3. naar de stad
4. de klas

Frank verliest het spel van Mike. ond?

1. Frank
2. het spel
3. Mike

Anne geeft Laura een bos bloemen. ond?

1. Anne
2. Laura
3. bos bloemen

De jongens uit de derde hebben cakejes gebakken. ond?

1. de jongens
2. de jongens uit de derde
3. cakejes

We gaan jullie helpen. ond?

1. we
2. gaan
3. jullie
4. helpen

We gaan jullie helpen. gez?

1. gaan
2. we
3. gaan helpen
4. jullie

De docent heeft mij het goed uitgelegd. gez?

1. heeft
2. de docent
3. heeft goed
4. heeft uitgelegd

Zou je me morgen willen helpen? gez.

1. zou
2. zou willen
3. zou willen helpen
4. willen helpen

Kom je morgen logeren? gez

1. kom
2. je
3. morgen logeren
4. kom logeren

De man gaat de folders rondbrengen.
gez=

1. gaat
2. de man
3. de folders
4. gaat rondbrengen