H3.1

Welkom
4 MAVO ||  2021-2022

Hoofdstuk 3 - We gaan voor de winst
Exameneenheid Arbeid en productie

1 / 34
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom
4 MAVO ||  2021-2022

Hoofdstuk 3 - We gaan voor de winst
Exameneenheid Arbeid en productie

Slide 1 - Slide

Programma
  • Toetsweek
  • Periode 2
  • Lesdoelen
  • Theorie
  • Aan de slag
  • Evaluatie

Slide 2 - Slide

Wat kan ik de volgende periode beter doen om je voor te bereiden?

Slide 3 - Open question

Wat vind je prettig aan de lessen?

Slide 4 - Open question

Periode 2
Hoofdstuk 3, 4 en 6
Pittig
Belangrijk om vragen te stellen (over de opdrachten)!!!!

Slide 5 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les
  • Kun je de productiefactoren noemen waarmee bedrijven waarde toevoegen en de beloning die erbij hoort
  • ken je de kenmerken van vaste en variabele kosten en kunt daar berekeningen mee maken
  • Je kunt de kostprijs per product berekenen
  • Je kunt de verkoop- en consumentenprijs berekenen en terugrekenen naar de prijs exclusief btw

Slide 6 - Slide

Wat hebben we nodig
om te produceren?

Slide 7 - Mind map

Productiefactoren
Alles wat je nodig hebt om te produceren, kun je indelen in vier productiefactoren.
  1. Kapitaal: alle kapitaalgoederen waarin je geld investeert en die je in het productieproces gebruikt.
  2. Arbeid: zowel lichamelijke als geestelijke inspanning die mensen leveren bij het produceren.
  3. Natuur: alles wat de natuur levert.
  4. Ondernemerschap: een ondernemer probeert winst te maken door op de juiste manier de productiefactoren natuur, arbeid en kapitaal in te zetten.


Slide 8 - Slide

K
A
N
O
apitaal
arbeid
atuur
ndernemerschap

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Hoe is een prijs opgebouwd?

Slide 11 - Slide

Hoe komt het dat het product steeds meer waard wordt?

Slide 12 - Open question

Toegevoegde waarde

  • De extra waarde van een product die ontstaat doordat een bedrijf het product bewerkt.
  • Het is het verschil tussen alle inkopen bij andere bedrijven en de verkoopopbrengst van het product.


Slide 13 - Slide

Hoe komt het dat de prijs steeds hoger wordt?

Het bedrijf maakt kosten en deze moeten terugverdient worden!

Slide 14 - Slide

Kosten bedrijf

Slide 15 - Mind map

Soorten kosten
Kosten die een bedrijf bij de productie maakt, kun je verdelen in:

  •  Variabele kosten:
  • veranderen als je meer of minder gaat produceren, zoals de kosten van grondstoffen.

  • Vaste kosten:
  • zoals de huur van je gebouw, veranderen niet meteen als je meer of minder gaat produceren.



Slide 16 - Slide

Kostprijs
Alle kosten die je bij de productie maakt, moet je terugverdienen in de verkoopprijs.

  • Bereken eerst de kostprijs per product
  • Dat zijn alle kosten die je hebt voor het maken van één product.

Slide 17 - Slide

Voorbeeld kostprijs
Kostprijs per product = (vaste kosten + variabele kosten) ÷ aantal producten

 

Voorbeeld
  • De vaste kosten zijn in een jaar € 6,5 miljoen, de variabele kosten € 1 miljoen.
  • De jaarproductie is 1,5 miljoen telefoonhoesjes.
  • De kostprijs is (€ 6,5 mln + € 1 mln) ÷ 1,5 mln = € 5 per hoesje.


Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Maatschappelijke opbrengsten
  • Door meer te produceren is een grotere afzet mogelijk. En door meer productie neemt de werkgelegenheid toe.
  • Met het inkomen dat met de extra banen wordt verdiend, kunnen mensen meer goederen en diensten kopen. Daardoor stijgt de welvaart in ons land.
  • Dit soort voordelen die de samenleving van productie heeft, noem je maatschappelijke opbrengsten.


Slide 21 - Slide

Maatschappelijke kosten
  • Meer productie heeft ook nadelen voor onze samenleving. Als bedrijven meer gaan produceren, kan dat milieuschade veroorzaken.
  • Soms betalen bedrijven zelf voor het oplossen van de milieuschade, dan zijn het dus bedrijfskosten.
  • Maar als de kosten voor rekening van de samenleving komen, zijn het maatschappelijke kosten. Niet altijd kun je deze kosten in geld uitdrukken.


Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Aan de slag
Maken H3.1
Zachtjes overleggen! / Aan docent vragen
Klaar? Nakijken
Niet af? Huiswerk!


Slide 24 - Slide

Welkom
4 MAVO ||  2021-2022

Hoofdstuk 3 - We gaan voor de winst
Exameneenheid Arbeid en productie

Slide 25 - Slide

Programma
  • Lesdoel
  • Theorie
  • Aan de slag
  • Evaluatie

Slide 26 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les
Kun je de afschrijvingskosten berekenen

Slide 27 - Slide

Beschrijf de 4 productiefactoren

Slide 28 - Open question

Productiefactoren
Alles wat je nodig hebt om te produceren, kun je indelen in vier productiefactoren.
  1. Kapitaal: alle kapitaalgoederen waarin je geld investeert en die je in het productieproces gebruikt.
  2. Arbeid: zowel lichamelijke als geestelijke inspanning die mensen leveren bij het produceren.
  3. Natuur: alles wat de natuur levert.
  4. Ondernemerschap: een ondernemer probeert winst te maken door op de juiste manier de productiefactoren natuur, arbeid en kapitaal in te zetten.


Slide 29 - Slide

Productiefactoren
Alles wat je nodig hebt om te produceren, kun je indelen in vier productiefactoren.

Arbeid: zowel lichamelijke als geestelijke inspanning die mensen leveren bij het produceren
Natuur: alles wat de natuur levert
Ondernemerschap: een ondernemer probeert winst te maken door op de juiste manier de productiefactoren natuur, arbeid en kapitaal in te zetten. 


Kapitaal: alle kapitaalgoederen waarin je geld investeert en die je in het productieproces gebruikt.


Slide 30 - Slide

Waarin zou je als bedrijf kunnen investeren?

Slide 31 - Open question

Een machine wordt minder waard
Dit noemen we afschrijving.

De afschrijving is de jaarlijkse waardevermindering van je kapitaalgoederen

Slide 32 - Slide

Voorbeeld
Afschrijving per jaar = (aanschafprijs – restwaarde) ÷ aantal gebruiksjaren

  • Aanschafprijs Iphone 12 €1.000
  • Ik verwacht mijn huidige telefoon 4 jaar te gebruiken
  • Na 3 jaar levert mijn Iphone XS levert nog €200 op

  • (€1.000 - €200) : 4 = €200 per jaar
  • De afschrijving is dus €200 per jaar

Slide 33 - Slide

Aan de slag
Maken H3.1
Zachtjes overleggen! / Aan docent vragen
Klaar? Nakijken
Niet af? Huiswerk!
Tot 5 minuten voor tijd

Slide 34 - Slide