Thema 4 les 7 (bedrijvende en lijdende zin)

• Taal
• Basisschool
• Groep 8

Lesdoel:

Ik kan een bedrijvende zin omzetten naar een lijdende zin.

Bedrijvende zin:

Vertelt wat het onderwerp doet.

De man legt de appel neer.

Lijdende zin:

Vertelt wat er met het onderwerp wordt gedaan.

De appel wordt neergelegd door de man.

Het kind hangt aan de rekstok.

1. Bedrijvende zin
2. Lijdende zin

De schriften worden nagekeken door de juf.

1. Bedrijvende zin
2. Lijdende zin

De pen wordt neergelegd door de man.

1. Bedrijvende zin
2. Lijdende zin

De hond vangt de bal in de lucht.

1. Bedrijvende zin
2. Lijdende zin

Het meisje ligt te slapen in haar bed.

1. Bedrijvende zin
2. Lijdende zin

De boodschappen worden uitgepakt.

1. Bedrijvende zin
2. Lijdende zin

Zet in de lijdende vorm:
Het meisje zet de muts op.

De kinderen zetten de stoelen op tafel.

De kat at het koekje op.

De juf ruimt de stiften op.

De meester hangt de jas aan de kapstok.

De jury geeft een cijfer.

Inna ontvangt een prijs.

Kaatje bedankte haar paard.