Maandag 8 december

• Mentorles
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

Goedemorgen! 

Wil je jouw telefoon op mijn bureau neerleggen?

Wil je jouw Chromebook alvast pakken?

npo.nl

Klassenregels

1e lesuur: Nederlands

1.1 Sociaal-communicatieve vaardigheden

Weet je nog wat we de vorige les hebben gedaan? 

Iris en Alyssa stellen zich eerst aan hun klasgenoten voor. Zou jij dat ook doen bij zo’n presentatie?
Ja, want zo kun je daar mooi een keer mee oefenen.
Nee, want mijn klasgenoten weten al wie ik ben.
anders, namelijk: Ja / Nee, want ...

Over welk onderwerp gaat de presentatie van Iris en Alyssa?

Iris en Alyssa hebben hun uiterlijk bij het onderwerp aangepast. Stel dat jij een presentatie over je stage moet geven. Zou jij zoiets doen als Iris en Alyssa?

1. Ja, dat is een goede manier om het publiek nieuwsgierig te maken naar mijn presentatie.
2. Misschien, maar dat hangt van het publiek af.
3. Nee, dat zou ik niet durven.
4. Dat zou ik wel willen, maar ik kan bij mijn stage niks verzinnen.

Iris en Alyssa hebben hun best gedaan op hun uiterlijk, maar ze beginnen hun presentatie nogal saai. Wat zouden ze kunnen doen of laten zien om hun presentatie op een leukere manier te beginnen?

• om beurten een vraag stellen die ze in het middenstuk van hun presentatie beantwoorden
• een stukje van de kattenmake-up afmaken en vragen: ‘Waar denken jullie dat onze presentatie over gaat?’
• foto’s laten zien uit films waarin acteurs op een bijzondere manier zijn opgemaakt

Leerdoel 1.1

Je kunt sociaal-communicatieve vaardigheden op een doeltreffende manier gebruiken.

Lees de situaties en kies of je het best formele of informele taal kunt gebruiken.

1. Een jongen op de fiets komt een bestelling bij je stagebedrijf afleveren.

1. formeel
2. informeel

Lees de situaties en kies of je het best formele of informele taal kunt gebruiken.

2. In de supermarkt vraagt een klant aan jou waar de olijfolie staat.

1. formeel
2. informeel

Lees de situaties en kies of je het best formele of informele taal kunt gebruiken.

3. Je bent monteur en je tante maakt een afspraak om de winterbanden te laten verwisselen

1. formeel
2. informeel

Lees de situaties en kies of je het best formele of informele taal kunt gebruiken.

4. Je maakt kennis met een nieuwe klant in de thuiszorg.

1. formeel
2. informeel

Lees de situaties en kies of je het best formele of informele taal kunt gebruiken.

5. Op de beurs tref je een klant van jouw stagebedrijf.

1. formeel
2. informeel

Lees de situaties en kies of je het best formele of informele taal kunt gebruiken.

6. Op je eerste stagedag ontmoet je je stagebegeleider in het bedrijf.

1. formeel
2. informeel

Lees de situaties en kies of je het best formele of informele taal kunt gebruiken.

7. Voor je aan het werk gaat, drink je koffie met een collega die net zo oud is als jij.

1. formeel
2. informeel

Aan de slag!

2e lesuur: Engels

Aan de slag!

Pauze

3e lesuur: Rekenen

Aan de slag!

4e lesuur: Burgerschap

Aan de slag!

Pauze

Lezen

5e lesuur: SoVa

Aan de slag!

6e lesuur: Werk afmaken / inhalen

Aan de slag!

Afsluiting