3V - Taal

2Hd
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

2Hd

Slide 1 - Slide

Tussenles(sen)
1. Boekopdracht

2. Diatoetsen.nl -> Log in met Entree Federatie -> Toetsen -> Diatekst

3. Spelling:
- Cursus 7, paragraaf 1, herhaling leerjaar 2
Doel: score van 75% of hoger bij de opdrachten
- Cursus 7, paragraaf 2, trema/apostrof/accenten/cedille
Doel: Score van 60% of hoger bij de opdrachten


Slide 2 - Slide

3V

Taal - paragraaf 1, 2, 5 en 6

Slide 3 - Slide

Standaardnederlands
Lesdoelen:
- Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen een streektaal en een dialect.

Programma:
1. Theorie + aantekening
2. Online maken: Cursus 4, paragraaf 1, opdracht 1 en 2
3. Boekopdracht
4. Diatoets

Slide 4 - Slide

Les 1 - Geschiedenis
Luister naar de uitleg en schrijf een aantekening waarin
je de volgende begrippen in eigen woorden uitlegt:

1. ABN
2. Standaardnederlands
3. Streektaal
4. Dialect


Slide 5 - Slide

(Streek)taal
Dialect
Fries
Tilburgs
Limburgs
Gebarentaal
Twents
Amsterdams

Slide 6 - Drag question

Stijlfiguren
Lesdoelen:
- Je kunt uitleggen wat een stijlfiguur is.
- Je kunt het verschil uitleggen tussen eufemisme, litotes, ironie en sarcasme

Programma:
1. Theorie + aantekening
2. Online maken: Cursus 4, paragraaf 2, opdracht 1 en 2
3. Diatoets
4. Boekopdracht
5. Eindopdracht Fictie

Slide 7 - Slide

Les 2 - Stijlfiguren

Stijlfout of stijlfiguur?

Slide 8 - Slide

Les 2 - Stijlfiguren
Zoek de betekenis op van de volgende begrippen en noteer deze als aantekening in eigen woorden:
1. Eufemisme
2. Ironie
3. Litotes
4. Sarcasme

Zet bij ieder begrip ook een voorbeeld.
timer
5:00

Slide 9 - Slide

Eufemisme?
Het ongeluk was veroorzaakt door een dame van gevorderde leeftijd.

A
ja
B
nee

Slide 10 - Quiz

Eufemisme?

Ik sterf zowat van de honger.
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quiz

'NIET ONAARDIG gedaan', zie mevrouw Ducroo over mijn 9,7 voor Frans.
A
eufemisme
B
Ironie
C
litotes
D
Sarcasme

Slide 12 - Quiz

Welk stijlfiguur?

Je bent helemaal klaar voor het Eurovisiesongfestival.
A
ironie
B
sarcasme

Slide 13 - Quiz

Eufemisme?

Ik zit tussen twee banen.
A
Ja
B
Nee

Slide 14 - Quiz

Waar is sprake van een litotes?
A
Dat heb je niet slecht gedaan!
B
Een tien voor het proefwerk? Dat is best netjes.
C
Spieken is geen onbekend verschijnsel op de middelbare school.
D
Toen Feyenoord kampioen werd stond het hele stadion op zijn kop.

Slide 15 - Quiz

Overdrijving of ironie?
Die film duurt een eeuwigheid!
A
Overdrijving
B
Ironie

Slide 16 - Quiz

Overdrijving of ironie?
Lekker dan, ik ben mijn fietssleutel kwijt.
A
Overdrijving
B
Ironie

Slide 17 - Quiz


Het regent buiten heel hard. "Lekker weertje hè?"
A
Sarcasme
B
Litotes
C
Eufemisme
D
Ironie

Slide 18 - Quiz

Waar is sprake van sarcasme?
A
Duncan Laurence is de meest recente Nederlandse winnaar van het songfestival.
B
Ik kan bijna niet meer wachten tot het songfestival.
C
Het songfestival staat bol van de slechte artiesten.
D
Jouw liedje is absoluut 12 punten op het songfestival waard hoor! [als het ontzettend vals gezongen is]

Slide 19 - Quiz

Les 3 - Beeldspraak
Lesdoelen:
- Je kunt uitleggen wat beeldspraak is.
- Je herkent het gebruik van synesthesie en metonymie

Programma:
- Theorie + aantekening
- Oefenen met de begrippen
- Online maken: cursus 4, paragraaf 5, opdracht 1 (vraag 4 niet) en 2

Slide 20 - Slide

Les 3 - Beeldspraak

Slide 21 - Slide

Les 3 - Beeldspraak
OBJECT
BEELD
- hetgeen/degene waar het echt over gaat
- hoeft niet in de zin te staan
- de figuurlijke woorden waarmee het beeld wordt bedoeld/vergeleken
- moet bij beeldspraak altijd in de zin staan
1. Je kamer lijkt wel een zwijnenstal
2. Wat een zwijnenstal hier!

Slide 22 - Slide

Les 3 - Beeldspraak
- Sven Kramer won afgelopen jaar drie keer goud.
- Voordat ik met de les begin moet ik altijd even de koppen tellen.
- Nederland maakte 3-1 tegen Duitsland.
- Die acteur heeft een warme stem
- Hij heeft in zijn schilderij gebruik gemaakt van schreeuwende kleuren

Metonymie = betekenisverschuiving
Je zegt dan niet meteen wat je bedoelt, maar je gebruikt een woord dat daarmee samenhangt.
Het beeld roept dan het bedoelde object op. 

Synesthesie = combinatie van zintuigen met een object




Slide 23 - Slide

Les 4 - Uitdrukkingen

Slide 24 - Slide