HH Unite 4

Répéter Unité 4
Bekijk en maak de volledige lesson-up om je voor te bereiden op de toetsweek.
1 / 46
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1,2

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Répéter Unité 4
Bekijk en maak de volledige lesson-up om je voor te bereiden op de toetsweek.

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

ALLER (=gaan)

Slide 3 - Slide

                    ALLER
Je vais                    Ik ga
Tu vas                    Jij gaat              
Il/elle/on va            Hij/zij/men gaat
Nous allons             Wij gaan
Vous allez               Jullie gaan / U gaat
Ils/elles vont           Zij gaan

Slide 4 - Slide

Schrijf eens op wat het werkwoord ALLER betekent

Slide 5 - Open question



Ik ga
A
je vais
B
tu vas
C
vous allez
D
ils vont

Slide 6 - Quiz



Wij gaan
A
tu vas
B
elle va
C
nous allons
D
ils vont

Slide 7 - Quiz

Vul de passende vorm in bij:

Zij gaan
A
vous allez
B
tu vas
C
nous allons
D
ils vont

Slide 8 - Quiz

Mes copains (mijn vrienden) gaan
A
va
B
allez
C
allons
D
vont

Slide 9 - Quiz

Sleep de juiste vertalingen  naar elkaar toe. Sleep blauw naar rood!
l'ascenseur
la campagne
la salle de bains
la cuisine
l'escalier
de trap
de keuken
de lift
het platteland
de badkamer

Slide 10 - Drag question

Sleep de juiste vertalingen  naar elkaar toe. Sleep blauw naar rood!
à pied
faire du shopping
la boulangerie
le village
le centre ville
de bakker
te voet
winkelen
het centrum
het dorp

Slide 11 - Drag question

Het bijvoeglijk naamwoord: VORM
UITZONDERINGEN:
 -e (V)
Als het BN eindigt op -e, geen extra e
bv: une chose rouge
-s, (M) en MV
Als het BN eindigt op -s, geen extra s 
bv: un livre français/ deux livres français
  

Slide 12 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord: VORM
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
grand
grande
meervoud
grands
grandes

Slide 13 - Slide

          Bijvoeglijk naamwoord
4-stappenplan: kijk naar het zelfstandig naamwoord

1. Is het mannelijk of vrouwelijk ?
2. Is het enkelvoud of meervoud ?
3. Eindigt het woord al op een -e of -s ?
4. In welke vorm zet ik nu het bijv.nw?

I

Slide 14 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord: VORM
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
grand
grande
meervoud
grands
grandes

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Het bijvoeglijk nw dat hoort bij een vrouwelijk zelfst nw krijgt een extra ...
A
e
B
s
C
es
D
niets

Slide 17 - Quiz

Het bijvoeglijk nw dat hoort bij een mannelijk zelfst nw krijgt dus
A
niets erbij
B
een extra e
C
es erbij
D
s erbij

Slide 18 - Quiz

Het bijvoeglijk nw dat hoort bij een mannelijk zelfst nw in meervoud krijgt
A
niets erbij
B
es
C
s
D
e

Slide 19 - Quiz

Het bijvoeglijk nw dat hoort bij een vrouwelijk zelfst nw in meervoud krijgt
A
s
B
niets erbij
C
es
D
e

Slide 20 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
Léa est une fille ______________ (blond).
A
blonde
B
blond

Slide 21 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
La maison est très ______________ (grand).
A
grande
B
grand

Slide 22 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
J'ai deux cousins ______________. (français) > tip: un cousin
A
française
B
français.

Slide 23 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
J'adore les jupes ______________ (bleu)> tip: la jupe!
A
bleus
B
bleues

Slide 24 - Quiz

Maak de zin goed af:
Léa et Anna sont ___ (petit).

Slide 25 - Open question

Maak de zin goed af:
C'est un film ___ (difficile).

Slide 26 - Open question

Maak de zin goed af:
J'adore ta robe ___ (vert) >tip: la robe.

Slide 27 - Open question

Maak de zin goed af:
Ce sont deux garçons ___ (français, tip: un garçon)

Slide 28 - Open question

Voorzetsels

Slide 29 - Slide

Vul het juiste Franse voorzetsel in
Le lit est ______ (in) la chambre

Slide 30 - Open question

Vul het juiste Franse voorzetsel in
Le chat dort ______ (op) le canapé.

Slide 31 - Open question

Vul het juiste Franse voorzetsel in:
Les chaussures sont ______ (onder) la table.

Slide 32 - Open question

Vul het juiste Franse voorzetsel in:
Le jardin est ______ (voor) la maison

Slide 33 - Open question

Vul het juiste Franse voorzetsel in:
Le garage est ______ (achter) la maison.

Slide 34 - Open question

Vertaal:
De lamp is (staat) naast de stoel.

Slide 35 - Open question

Apprendre 7, 8 en 9

Slide 36 - Slide

Sleep de juiste vertalingen  naar elkaar toe. Sleep blauw naar rood!
la chaise
Oui, j'habite au troisième étage.
le rideau
parce que
Désolé, je ne sais pas.
Het spijt me, ik weet het niet.
omdat
de stoel
Ja, ik woon op de derde verdieping.
het gordijn

Slide 37 - Drag question

Sleep de juiste vertalingen  naar elkaar toe. Sleep blauw naar rood!
le tapis
enkele
Vous aimez la photo?
de kleur
par exemple
Vindt u de foto leuk?
het tapijt
enkele
bijvoorbeeld
de kleur

Slide 38 - Drag question

Vertaal:
Tu es content(e) de ta chambre?

Slide 39 - Open question

Vertaal:
Mon bureau est sous la fenêtre.

Slide 40 - Open question

Vertaal:
Ik vind groen en blauw leuk.

Slide 41 - Open question

Vertaal:
Op het bureau staat een computer.

Slide 42 - Open question

Slide 43 - Video

Oefen verder met être én aller op verbuga .eu (voor de link, zie de volgende slide).

Gebruik ook de spelletjes in Teams

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Link

Bonne chance pour 
le 5 novembre! 

Slide 46 - Slide