Werkwoordspelling

Werkwoordspelling
1 / 27
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Wat is de eerste vraag die je stelt als je wilt weten hoe je een werkwoord spelt? (wat is stap 1)

Slide 2 - Open question


Slide 3 - Open question

In welke zin is het werkwoord besteden GEEN persoonsvorm?
A
Ik besteed al mijn geld aan snoep.
B
Besteedt hij al zijn geld aan snoep?
C
Toen ik jong was, besteedde ik al mijn geld aan snoep.
D
Ik heb al mijn geld aan snoep besteed.

Slide 4 - Quiz

Als het werkwoord GEEN persoonsvorm is, welke spellingsregel pas je dan toe?

Slide 5 - Open question

Ik heb me de hele vakantie .............
(vervelen)

Slide 6 - Open question

Op welke zee heb jij ..........................?
(varen)

Slide 7 - Open question

De juf heeft de planning ...........................
(veranderen)

Slide 8 - Open question

Ik heb mijn hele leven in Scheerwolde ................................
(wonen)

Slide 9 - Open question

De tosti's waren allemaal ....................
(verbranden)

Slide 10 - Open question

Als het werkwoord een pv is, wat is dan de tweede vraag die je stelt?

Slide 11 - Open question

Hij .............................. geen zin in school.
(tt - hebben)

Slide 12 - Open question

De storm ......................... over het land.
(tt - razen)

Slide 13 - Open question

De koe ............................ in de wei.
(tt - grazen)

Slide 14 - Open question

Welk dier ....................... onder water?
(tt - leven)

Slide 15 - Open question

Hij ......................... morgen 11 jaar.
(tt - worden)

Slide 16 - Open question

Als de pv in de verleden tijd staat (vt), is de vraag: is het een STERK of een ZWAK werkwoord. Welke pv is sterk?
A
Ik liep de hele weg naar huis.
B
De auto's belandden in de greppel.
C
Veel Ieren emigreerden naar Amerika.
D
Alle monsters verstopten zich onder het bed.

Slide 17 - Quiz

Als de pv sterk is, volg je de gewone spellingsregels in de verleden tijd.
Welk antwoord is goed?
A
Wij lieppen naar huis.
B
Wij liepe naar huis.
C
Wij liepen naar huis.
D
Wij loopten naar huis.

Slide 18 - Quiz

Waar is de pv (sterk) in de vt goed geschreven?
A
Mijn vader en moeder kochtten een kaartje.
B
Mijn vader en moeder kochtte een kaartje.
C
Mijn vader en moeder kochte een kaartje.
D
Mijn vader en moeder kochten een kaartje.

Slide 19 - Quiz

Waar is de pv (sterk) in de vt goed geschreven?
A
Ik onthoudde het antwoord goed.
B
Ik onthoude het antwoord goed.
C
Ik onthield het antwoord goed.
D
Ik onthielt het antwoord goed.

Slide 20 - Quiz

Is de pv een zwak werkwoord?
verleden tijd: 
o = enkelvoud:  ik-vorm + te / ik-vorm + de
o = meervoud: ik-vorm + ten / ik-vorm + den

Slide 21 - Slide

pv-vorm / vt / zwak ww
Ik ..........het juiste antwoord. (vt - raden)
....... = pv
........ = vt
o = enkelvoud
ik-vorm + de
ik raad -> ik raadde

Slide 22 - Slide

pv-vorm / vt / zwak ww
De tovenaar en zijn zwarte kat ....... een drankje. (vt - brouwen)
...... = pv
...... = vt
o = enkelvoud
ik-vorm + de
ik raad -> ik raadde

Slide 23 - Slide

Nu zelf:
Waarom .................. de kinderen niet buiten? (vt - spelen)

Slide 24 - Open question

De brandweerlieden .................. het vuur. (vt - blussen)

Slide 25 - Open question

Willem-Alexander en Maxima ......... bitterballen voor hun feestje.
(vt - frituren)

Slide 26 - Open question

Wat schrijf je op?
zo kort mogelijk/normale spellingsregels: 
vd + bvnw + vt sterke ww
anders:
tt: hele ww / ik-vorm / ik-vorm + t
vt: hele ww / ik-vorm + de(n) / ik-vorm + te(n)

Slide 27 - Slide