Verkleinwoorden

Week 17
Vandaag oefenen we verkleinwoorden 
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsBasisschoolGroep 4

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Week 17
Vandaag oefenen we verkleinwoorden 

Slide 1 - Slide

Ra-ra-raadsel

Slide 2 - Slide

Doel: 
Ik kan verkleinwoorden met -je, -tje, -pje en -etje schrijven.

Slide 3 - Slide

tasje lampje lammetje stoeltje
-je
lampje 
hoedje 
voetje
 

-pje
bloempje
stormpje
armpje

-tje
peertje
kamertje
broertje 
-etje
sterretje
brilletje
bommetje
Bij het woord lampje hoor je lampju, maar we schrijven lampje. Je hoort -ju, -tju, -pju en -etju, maar je schrijft -je, -tje, -pje en -etje  

  

Slide 4 - Slide

timer
1:00
Schrijf zoveel mogelijk verkleinwoorden op.

Slide 5 - Mind map

Meester André heeft de was gedaan! Maar hij heeft veel te heet gewassen. Alle kleren zijn gekrompen. 

Hoe noem je kleren als ze klein zijn?

Slide 6 - Slide

De jas van Quincy is nu een klein
jas..... geworden.
Schrijf het hele verkleinwoord op.

Slide 7 - Open question

Julia haar jurk is nu een klein
.......... geworden.

Slide 8 - Open question

De trui van juf Joy is nu een .......... geworden.

Slide 9 - Open question

De broek van Luuk is nu een .......... geworden

Slide 10 - Open question

-tje
-etje

-je
-pje
spin
clown
eend
koning
bloem
peer
bril
riem

Slide 11 - Drag question

KoningDenk eraan: de n en k zitten op de bank te kussen en daar komt niemand tussen! 
       
                    -ng                        -nkje 

                    koning                 koninkje       
       
                    ketting                 kettinkje 

Slide 12 - Slide

Schrijf het verkleinwoord op van hert
dictee

Slide 13 - Open question

Schrijf het verkleinwoord op van dorp

Slide 14 - Open question

Schrijf het verkleinwoord op van bloem

Slide 15 - Open question

Schrijf het verkleinwoord op van schaap

Slide 16 - Open question

Schrijf het verkleinwoord op van peer

Slide 17 - Open question

Schrijf het verkleinwoord op van top

Slide 18 - Open question

Schrijf het verkleinwoord op van ketting

Slide 19 - Open question

Schrijf het verkleinwoord op van slang

Slide 20 - Open question

Schrijf het verkleinwoord op van koning

Slide 21 - Open question

Schrijf het verkleinwoord op van ring

Slide 22 - Open question

Slide 23 - Slide