V3 - week 21 -chap. 7 Bron C

Bienvenue vwo 3
1 / 24
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 24 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Bienvenue vwo 3

Slide 1 - Slide

La semaine du 7 avril
Aujourd'hui tu as besoin de : 

un stylo

   ton livre


 ton cahier

           ta bonne mine
timer
3:00

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Periode 3: Chapitre 6
Bron B
Bron C
Bron D
Bron G
Bron H

Slide 4 - Slide

Periode 3: Chapitre 7
Bron C

Slide 5 - Slide

Les buts


T2. Ik kan over mijn geldzaken vertellen.

Slide 6 - Slide

Chapitre 7
Bron C

Slide 7 - Slide

Les mots de la semaine 14
1. Divorcé
2. Une maison / un appartement
3. Partager
4. J’habite / je vis
5. Le bruit
6. Seul
7. Je suis en troisième
8. Un frère
9. Une soeur
10. un frère / une soeur ainé

1. gescheiden
2. een huis / een appartement
3. delen
4. ik woon / ik leef
5. de herrie, het geluid
6. alleen
7. ik zit in de 3e klas
8. een broer
9. een zus
10. een oudere broer / zus

Slide 8 - Slide

Les mots de la semaine 15
1. drôle
2. (im)patient
3. Sportif / sportive
4. Sympa
5. Optimiste / pessimiste
6. Méchant
7. Sociable
8. Timide
9. Amusant
10. Sérieux / sérieuse

1. grappig
2. (on)geduldig
3. sportief
4. aardig
5. optimistisch / pessimistisch
6. gemeen
7. sociaal
8. verlegen
9. gezellig
10. serieus

Slide 9 - Slide

Les mots de la semaine 16
1. Agé
2. Gros / grosse
3. Grand
4. Petit
5. Fort
6. Haut
7. Joli
8. Gentil / gentille
9. Mignon / mignonne
10. Heureux / heureuse

1. oud
2. dik
3. groot
4. klein
5. sterk
6. hoog
7. mooi
8. aardig
9. schattig
10. blij, gelukkig

Slide 10 - Slide

Les mots de la semaine 20
1. Getallen t/m 10
2. Les jours de la semaine
3. Et quart
4. Et demie
5. Moins le quart
6. Le matin
7. L’après-midi
8. Le soir

1.
2. de dagen van de week
3. kwart over
4. half
5. kwart voor
6. 's ochtends
7. 's middags
8. 's avonds

Slide 11 - Slide

p. 58
You find the translations on the next slide.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

ex. 26a
p. 80
Phrases clés 26b

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

À toi maintenant
11. Vertel hoe laat je opstaat door de weeks.
2. Vertel hoe laat je ontbijt.
3. Vretel hoe laat je naar school gaat.
4. Vertel hoe laat je thuiskomt.
5. Vertel van 3 dagen wat je na school doet.
6. Vertel hoe laat je avondeet.
7. Vertel hoe laat je gaat slapen door de weeks en in het weekend.
8. Vertel wat je graag in het weekend doet en met wie. 

Slide 16 - Slide

À toi maintenant
1. En semaine, je me lève à .......
2. Je prends mon petit-déjeuner à....
3. Je pars au collège à..... 
4. Je rentre vers ....... 
5. Vertel van 3 dagen wat je na school doet.
6. Je dîne à......
7. En semaine je me couche à ..........
8. Le weekend, j'aime bien ...........

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

ai / oi
p. 96

Slide 19 - Slide

Parler d'argent

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

À toi maintenant
1. Vertel of je zakgeld krijgt1. 
2. Vertel of je een bijbaantje hebt of niet.
3. Vertel wat je met het geld doet. Noem minimaal 3 dingen.
4. Vertel dat je spaart.
5. Vertel waarvoor je spaart.

Sluit je presentatie af: Voilà ma présentation. Je vous remercie de m'avoir écouté / de votre attention.

Slide 22 - Slide

Les mots de la semaine 21
1. Hier
2. Aujourd’hui
3. Demain
4. La semaine prochaine
5. La semaine dernière
6. Cette année
7. Pendant les vacances
8. Ce matin / soir
9. Cet après-midi
10. Dans une semaine
11. ici


1. gisteren
2. vandaag
3. morgen
4. volgende week
5. vorige week
6. dit jaar
7. in de vakantie
8. vanochtend / vanavond
9. vanmiddag
10. over een week
11. hier

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide