Lesson 5 writing and grammar : tags

1 / 37
next
Slide 1: Link
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1,2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Link

Slide 2 - Video

Aangeplakte vraagjes met  het werkwoord 'to be'  

Slide 3 - Slide

Lesdoelen

Aan het einde van deze les ken je de regels voor het gebruik van tags ( aangeplakte vraagjes ) en kun je deze  toepassen in een Engelse zin.

Slide 4 - Slide

Unit 4, lesson 2
Het is een mooie dag vandaag, nietwaar?

It's a beautiful day today, isn't it?

It's a beautiful day today, right


Slide 5 - Slide

Instruction
Waarom tags ?

Slide 6 - Slide

Hoe werkt het? 
  1. Je herhaalt de eerste 2 woorden van de zin in omgekeerde volgorde achter de komma:
He is very clever, isn't he ?
The weather isn't nice, is it ?
Tom and Jane are nice people, aren't  they ?

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide


This isn't difficult,
..........?
A
isn't it
B
is it?

Slide 9 - Quiz

I, you, he, she, it, we, they 
Je gebruikt altijd een persoonlijke voornaamwoord op het einde van de aangeplakte vraag . 

Voorbeeld:
The dog isn't very nice, is it?
My grandparents are very happy, aren't they


Slide 10 - Slide

He is smart, ....... ?

Slide 11 - Open question

Tom is smart, ......?

Slide 12 - Open question

Tom and Jane are smart, .......?

Slide 13 - Open question

An elephant is big,........?

Slide 14 - Open question

Aangeplakte korte vraagzinnetjes (tags)

1) Je herhaalt de eerste 2 woorden van de zin in omgekeerde volgorde achter de komma. 
Let op negatief / positef > He is very clever, isn't he ?

2)  Je gebruikt in de tag altijd een persoonlijk voornaamwoord 

Slide 15 - Slide

Homework
Lesson 4.2: exercises 6 tm 12 + test

Slide 16 - Slide

Staan er 2 werkwoorden in de zin dan herhaal je het eerste werkwoord :
 TO HAVE,  TO DO 

You have  got a  bike,  haven't  you?
James doesn't  like horses, does he?

Slide 17 - Slide

TO DO 
Bij zelfstandige werkwoorden gebruik je TO DO in de TAG 

The boys play football, don't they?
She likes to ride her horse, doesn't she?
You know that shop, don't you?
It works fine, doesn't it?

Slide 18 - Slide

Kijk naar het lesdoel van vandaag.
Heb jij dat lesdoel bereikt?

Slide 19 - Open question

Wat heb je van mij nodig om de stof nog beter te begrijpen?

Slide 20 - Open question

Herhaling Tags 
  • Wie heeft extra hulp nodig? 

Tip: 
  • Doe de Grammaticatrainer  
  • Doe 5 en 6 opnieuw

Slide 21 - Slide

Lesson 3.5 : exercises 
7. Woordjes
8 : Zinnen vertalen naar het Engels
Let Op: maanden en dagen met HOOFDLETTER
Kijk bij de tip hoe je data schrijft
9a: Schrijf de informatie KORT op 
11: Schrijf een uitnodiging voor een klassenfeest  
12: Beantwoord de vragen ( in het Engels) met info uit de tekst
Klaar? Doe de test jezelf

Slide 22 - Slide

Homework 
Exercise 6 again (together).
Homework is the 'grammaticatrainer' and exercises 7 till 10
 

Slide 23 - Slide

Tag question: Kort vraagje aan het einde van de zin 
Je checkt of iets klopt en/of de ander  er ook zo over denkt als jij.  

Voorbeeld: You can hear me now, can't you


Slide 24 - Slide

+ / - 
Als de zin bevestigend is (+), dan is de tag ontkennend(-) 

Voorbeeld: He is very angry, isn't he

Slide 25 - Slide

- / +
Als de vraag ontkennend is (-), dan is de tag bevestigend (+)

Voorbeeld: She can't come to school today, can she?
    

Slide 26 - Slide

There
Je kan ook een zin met 'there' als onderwerp hebben 

Voorbeeld: 
There is a lot of food at the party, isn't  there

Slide 27 - Slide

QT
Staat er geen hulpwerkwoord in de zin  dan gebruik je do of does in de aangeplakte vraag. Net als in gewone vragen.

The boys play football, don't they?
She likes to ride her horse, doesn't she?
You know that shop, don't you?
It works fine, doesn't it?

Slide 28 - Slide

Tags = aangeplakte vraagjes
1) Je herhaalt de eerste 2 woorden van de zin in omgekeerde volgorde achter de komma. 
Let op negatief / positef > He is very clever, isn't he ?
2)  Je gebruikt in de tag altijd een persoonlijk voornaamwoord 
3) Staan er 2 werkwoorden in de zin , herhaal het eerste WW  
4) Gebruik DO of DOES bij alle andere werkwoorden
The boys play football, don't they?

Slide 29 - Slide

He is very tall, ..............?
A
is he?
B
isn't he?

Slide 30 - Quiz

Your arm doesn't hurt, ...........?
A
does it?
B
doesn't it?

Slide 31 - Quiz

The students can't come to school, ................ ?
A
can they?
B
can't they?

Slide 32 - Quiz

He likes to play football, .........................?

Slide 33 - Open question

You like to go to the cinema, ....................?

Slide 34 - Open question

There are many popular TV shows,
......................?

Slide 35 - Open question

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide