- 1,5 jaar Stagiaire op het Montaigne. Hiervoor Veurs En HML
- Economie + Economie & ondernemen
- Bovenbouw kader beide klassen.
- Dinsdag en woensdag
- Magister Afkorting 7MB
Slide 2 - Slide
Programma
- Stof opnieuw behandelen HST 3 en 4.
- Rekenen langer stil staan of theorie.
- Zijn er punten wat jullie graag willen doen? Waarom aangemeld voor deze bijles?
- Voorlopig Dinsdag na 13:15 in M060. Ander voorstel?
Slide 3 - Slide
3.1
Elke producent wilt zijn eindproducten verkopen. Maar daarvoor moet hij iets toevoegen.
Toegevoegde waarde: Extra waarde die ontstaat doordat een bedrijf een produceren. Dat doet een producten met de productiefactoren.
Slide 4 - Slide
Productiefactoren
K: Kapitaal= Machines, gebouwen, geld en voertuigen. Beloning= Huur en rente
A: Arbeid= Werknemers die aan het product werken. Beloning= Loon
N: Natuur= Grond, grondstoffen, olie en gas.
O: Ondernemerschap= Activiteiten van een ondernemer die het productieproces organiseert en leidt. Beloning= Winst!
Slide 5 - Slide
Voorbeeld
Kapitaal: schilmachines, oven
Arbeid: Werknemers
Natuur: Appels, Kaneel en deeg
onderneming: Winst bij verkopen van de appeltaart
Slide 6 - Slide
Kosten
Twee verschillende kosten
Variabele kosten: Kosten die kunnen veranderen in korte tijd.
Loonkosten, Olie, Appels.
Vaste kosten: Kosten die altijd gelijk blijven.
Huur en afschrijvingskosten.
Slide 7 - Slide
Afschrijvingskosten
Elk jaar word je kapitaal minder waard. Je gaat daarom ook afschrijven. Afschrijven gebeurd altijd jaarlijks. Elk jaar het zelfde bedrag tot de restwaarde.
Afschrijving per jaar= (Aanschafprijs - Restwaarde) / Gebruiksjaren
Stel, je koopt een machine van € 100.000, met een restwaarde van € 10.000. Hij gaat 9 jaar mee. Bereken je Afschrijving per jaar.
(100.000-10.000) / 9 = € 10.000 per jaar afgeschreven.
Slide 8 - Slide
Zelf proberen?
Een transportbedrijf investeert in een elektrische vrachtwagen van € 200.000. Het is de bedoeling dat de vrachtwagen 5 jaar meegaat en de restwaarde wordt geschat op € 30.000.
Vraag: Wat is de afschrijving per jaar?
Slide 9 - Slide
Kostprijs berekenen
Kostprijs: Prijs voor het maken één product!
Kostprijs= (Vaste kosten + Variabele kosten) / aantal producten.
Fabriek maakte in 2021 40.000 scooters.
De vaste kosten zijn 5 miljoen en de variabele kosten 8 miljoen
(5 miljoen + 8 miljoen) / 40.000 = 325 euro per scooter om te maken
Slide 10 - Slide
Zelf doen
- Een bandenfabriek produceert 650.000 autobanden. De vasten kosten zijn 200.000 euro en variabele kosten van 600.000 euro.