Lesson 8. Grammar HH + ReadTheory

What are we going to do today?
- Homework check 
- Grammar revision 
- Words check 
- ReadTheory in silence

lesson goal: at the end of the class you can correctly use the grammar in 3 sentences 
1 / 20
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

What are we going to do today?
- Homework check 
- Grammar revision 
- Words check 
- ReadTheory in silence

lesson goal: at the end of the class you can correctly use the grammar in 3 sentences 

Slide 1 - Slide

Homework 
Let's check exercise 56, 57 & 58

Slide 2 - Slide

Vragen maken met do 
Meestal om een vraag te maken gebruik je het werkwoord: to do. 

I cycle to school every day = Do I cycle to school every day? 
De zin blijft dus het zelfde er komt alleen do voor.

Slide 3 - Slide

Vragen maken met does
Is de persoonsvorm in de zin: he/she/it? Dan gebruik je does ipv do om een vraag te maken. 

She looks really good = Does she look really good?

de S van looks verdwijnt in de vraagzin en komt achter does te staan.
Je zet do/does dan vooraan in de zin gevolgd door de persoonsvorm. 

Slide 4 - Slide

Vragen maken 
Staat er een vorm van to be (am/are/is) of een hulpwerkwoord (may/can/will) of have/has got in de zin? Dan zet je die vooraan om een vraag te maken. 

I have got a dog - Have I got a dog? 
She is so nice - Is she so nice? 
I can come too - Can I come too? 

Slide 5 - Slide

Ontkenningen maken:
Je gebruikt een ontkenning om te zeggen dat iets niet zo is. 
In een ontkenning zit altijd het woordje NOT. 

Meestal gebruik je do + not (don't) om een ontkenning te maken. 
We have a dog - We don't have a dog. 

Bij he/she/it gebruik je does + not (doesn't) om een ontkenning te maken. 
She likes me - She doesn't like me. 
like gaat weer terug naar de stam (zonder s). 

Slide 6 - Slide

Ontkenningen maken
Soms kun je not achter het woord toevoegen om de zin ontkennend te maken. Dit kan bij vormen van to be (am/are/is), & hulpwerkwoorden als can, may, will. 

He is very happy - He isn't very happy. 
We can come too - We can't come too. 

Slide 7 - Slide

Maak vragend:
I am very nice.
A
Am I very nice?
B
Do I am very nice?

Slide 8 - Quiz

Maak vragend:
You live near school.
A
Live you near school?
B
Do you live near school?

Slide 9 - Quiz

Maak vragend: He cycles to school every day.

Slide 10 - Open question

Maak vragend: I can have an ice cream too.

Slide 11 - Open question

Maak ontkennend:
I am very nice.
A
I don't am very nice.
B
I am not very nice.

Slide 12 - Quiz

Maak ontkennend:
You live near school.
A
You don't live near school.
B
You liven't near school.

Slide 13 - Quiz

Maak ontkennend: He cycles to school every day.

Slide 14 - Open question

Maak ontkennend: I can have an ice cream too.

Slide 15 - Open question

Word order
de woordvolgorde in het Engels gaat als volgt: 
wie      doet     wat     waar       wanneer 

Max    wears  a t-shirt to bed every night. 
I           drink   a cup of tea at school everyday 

Slide 16 - Slide

Zet in de juiste volgorde:
She - all night - in the club - dances - jazz

Slide 17 - Open question

Zet in de juiste volgorde:
eats - the dog - on the street - a bone

Slide 18 - Open question

Write down the translation of: 
1. opdracht 
2. in het algemeen 
3. alles
4. mentoruur 
5. middag 
6. geloven 
7. steunen 
8. raden 
9. onderwerp 
10. tiener

Slide 19 - Slide

Read
Go to: 
www.readtheory.org 
and start reading

10 min in silence
timer
10:00

Slide 20 - Slide