Tekstverbanden en signaalwoorden theorie TB samenhang

Welkom 
Nederlands 
 
Hoofdstuk 4: samenhang
4.2 Lezen

1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom 
Nederlands 
 
Hoofdstuk 4: samenhang
4.2 Lezen

Slide 1 - Slide

Planning van deze les 

- Theorie Hoofdstuk 4
- Opdrachten in taalblokken

Slide 2 - Slide

Ik kan:
Tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden. 

Slide 3 - Slide

signaalwoorden

Slide 4 - Mind map

Tekstverbanden en signaalwoorden 
Een goed opgebouwde tekst vertoont samenhang. 
op tekstniveau: de tekst heeft een bepaalde (vaste) structuur;
op alineaniveau: de alinea’s staan op een logische manier met elkaar in verband;
op zinsniveau: de zinnen sluiten logisch op elkaar aan.
Je hebt verschillende soorten tekstverbanden. Deze kun je herkennen aan signaalwoorden.

Slide 5 - Slide

Vaste tekststructuren 
probleem-oplossingstructuur
standpunt-argumentstructuur
verschijnsel-verklaringstructuur
voordelen-nadelenstructuur
vraag-antwoordstructuur
Vaak is een tekst niet strak volgens één structuur opgebouwd, maar worden twee of zelfs meer structuren gecombineerd.

Slide 6 - Slide

tekst zonder signaalwoorden
Spinnen aan de drugs

Een normaal spinnenweb ziet eruit als een fietswiel. Een spin heeft drugs gekregen. Het web dat ze weeft neemt heel andere vormen aan. Amerikaanse onderzoekers stelden het vast. Ze deden een aantal proeven met stimulerende en verdovende middelen.
Spinnen die onder invloed zijn van marihuana beginnen hun web te weven op de gewone manier. Na een poosje verliezen ze hun concentratie. Ze raken verdoofd. Het web ziet er in het midden uit als een normaal web. Aan de buitenkant zit het vol gaten.

Slide 7 - Slide

tekstverband van tijd

Signaalwoorden: vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen, binnenkort, uiteindelijk 

  • Voorbeeld: Als ik naar school ga, moet ik eerst een stuk fietsen, daarna word ik met de auto naar Leeuwarden gereden en vervolgens moet ik nog een stuk lopen.  

Slide 8 - Slide

Opsommend tekstverband 
Dingen worden achter elkaar opgenoemd. 
Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook (nog), verder, ten slotte, en, niet alleen … (maar) ook; ook liggende streepjes (-), getallen (1, 2, 3) of ‘dots’

  • Voorbeeld: Ik moet mijn huiswerk maken. Bovendien moet ik een uittreksel schrijven en ook nog mijn kamer opruimen.

Slide 9 - Slide

Tegenstellend tekstverband 
Tegenovergestelde dingen worden genoemd. 

Signaalwoorden: maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, ondanks, aan de ene kant … aan de andere kant

  • Voorbeeld:  Ik ben van mening dat we met dit product moeten stoppen, maar daar denkt mijn zakenpartner anders over.

Slide 10 - Slide

tegenstellend verband
maak een zin

Slide 11 - Mind map

Toelichtend/ voorbeeld tekstverband 
Er wordt extra informatie gegeven over het onderwerp. Vaak in de vorm van een voorbeeld. 

Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan

  • Voorbeeld: De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog. Neem bijvoorbeeld Lex. Hij gaat altijd voor een 5,5

Slide 12 - Slide

Concluderend tekstverband 
Bij een concluderend verband trekt de auteur een conclusie uit informatie eerder in de tekst.
Signaalwoorden: dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al, het blijkt dat, dan ook

  • Voorbeeld: Tekst.............................................................
    Het is dus belangrijk om regelmatig het huiswerk te controleren.

Slide 13 - Slide

Voorbeeld: .............................................................
Het is dus belangrijk om regelmatig het huiswerk te controleren.

Slide 14 - Open question

Redengevend tekstverband 
Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.

Signaalwoorden: omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, vanwege 

  • Voor het proefwerk geschiedenis had ik een slecht cijfer....

Slide 15 - Slide

Oorzaak- gevolg tekstverband 
Een oorzakelijk verband laat zien waardoor iets gebeurt (waarop je geen invloed hebt).
Signaalwoorden: doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij

  • Er brak brand uit in het stadion, waardoor de wedstrijd niet kon doorgaan.

Slide 16 - Slide

Doel-middelverband 
Geeft aan wel middel er nodig is om een bepaald doel te bereiken. 
Signaalwoorden: aan de hand van, zodat, om te, door middel van, met, met behulp van, middels, opdat


Slide 17 - Slide

Voorbeeld: Mijn buurvrouw gaat vanavond collecteren (middel) om........
Maak de zin af met het doel

Slide 18 - Open question

Vergelijkend tekstverband 
De auteur maakt iets duidelijk door een verschil of een overeenkomst te noemen.
Signaalwoorden: in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals, meer/groter/beter dan, vergeleken met 

  • Voorbeeld: Net als in Amerika gaan ook in Europa steeds meer mensen naar fastfoodketens.

Slide 19 - Slide

Probleem-oplossing 
Een tekst waarin de signaalwoorden: probleem en oplossing voorkomen.
Signaalwoorden: probleem, oplossing, uitkomst, antwoord, maar, helpen 

  • Voorbeeld: In de inleiding wordt het probleem aangekaart, vervolgens worden in het middenstuk per alinea oplossingen genoemd en uitgewerkt. 

Slide 20 - Slide

Voorwaarde 
Duidt een voorwaarde aan zinnen of alinea's aan. 

Signaalwoorden: als, indien, mits, tenzij, in (/voor) het geval dat

  • Voorbeeld: Als we met de bus gaan dan wil ik wel dat we broodjes meenemen


Slide 21 - Slide

Plaats de juiste signaalwoorden in de tekst
Spinnen aan de drugs

Een normaal spinnenweb ziet eruit als een fietswiel. Een spin heeft drugs gekregen. Het web dat ze weeft neemt heel andere vormen aan. Amerikaanse onderzoekers stelden het vast. Ze deden een aantal proeven met stimulerende en verdovende middelen.
Spinnen die onder invloed zijn van marihuana beginnen hun web te weven op de gewone manier. Na een poosje verliezen ze hun concentratie. Ze raken verdoofd. Het web ziet er in het midden uit als een normaal web. Aan de buitenkant zit het vol gaten.

Slide 22 - Slide

Oefenen in taalblokken (huiswerk)
Bouwstenen 3F --> hoofdstuk 4  Samenhang --> 4.2 Lezen > maken opdracht 1 t/m 11.
Lees ook de theorie in taalblokken over vaste tekststructuren en signaalwoorden

Slide 23 - Slide

Pauze
Pauze 

Slide 24 - Slide

Afsluiting les 

Slide 25 - Slide