This lesson contains 53 slides, with text slides and 24 videos.
Lesson duration is: 120 min
Items in this lesson
Burgers en stoommachines
De Industriële Revolutie
Slide 1 - Slide
Kernaspect
De industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving
Slide 2 - Slide
De industriële revolutie vanaf ong. 1750
Eerst spierkracht (mens & dier) en wind- en waterkracht
In industrie werden handwerktuigen vervangen door stoom (later door gas en elektriciteit)
Geleidelijke voortdurende technologische vooruitgang waarbij de productie van goederen werd gemechaniseerd
Industrialisatie begon in ong. 1750 in Groot-Britannië en verspreidde zich over de rest van de wereld (China pas vanaf 1980)
Begon in de textielnijverheid (industrie) -> eerste machines van hout
Slide 3 - Slide
Vervolg
Rond 1800 ijzeren machines aangedreven door stoom (steenkool)
Gevolg -> machine-industrie, ijzerindustrie en steenkoolwinning
Stoommachine grootschaliger, sneller, goedkoper -> 1825 350 x zoveel katoendraad
Voor het eerst volledig katoenen stoffen zoals jeans, werkkelding etc.
Waarom Groot-Britannië? ->
1. Rijke ondernemers staken geld in machines en namen grote aantallen arbeiders in loondienst -> kapitalisme breidde zich uit van handel naar industrie -> zoveel mogelijlk winst maken + veel concurrentie = proberen goedkoper te werken en betere producten maken
2. andere veranderingen -> Agrarische revolutie -> landbouwmethodes werden verbeterd -> meer mensen te eten -> bevolking groeide maar op platteland minder mensen nodig -> heel veel mensen naar steden = goedkope arbeidskrachten voor industrie
Slide 4 - Slide
Vervolg
3. Transportrevolutie -> (voor) onverharde wegen en slecht begaanbare rivieren. Ondernemers lieten kanalen aanleggen -> netwerk -> daaraan werden fabrieken gebouwd. Stoomlocomotief 1830 eerste spoorlijn -> rond 1850 GB volledig netwerk van spoorlijnen
Groot-Brittanië = werkplaats van de wereld
Vanaf 1850 IR naar andere landen in Europa, VS en Japan
Vanaf 1850 Tweede Industriële Revolutie -> nieuwe industrieën zoals staalindustrie, chemische industrie en elektromagnetische industrie
Slide 5 - Slide
Vervolg
Vanaf 1890 gingen de ontwikkelingen snel -> ijzer werd vervangen door staal (sterker, taaier en soepeler) = geschikt voor bouw van bruggen en wolkenkrabbers
Komst van elektriciteit -> elektrische straatverlichting, telefoon, gloeilamp (Philips)
Vanaf 1792 revoluties hadden er voor gezorgd dat vorsten in Duitsland, Frankrijk, Italië, e.a. landen van troon gestoten en grondwetten ingevoerd
1815 congres van Wenen -> (na Napoleon) afspraken maken over naoorlogse orde -> oude machthebbers kwamen terug -> Nederland kreeg koning Willem I -> Duitsland losse staatjes met twee grote mogendheden -> Pruisen en Habsburgse rijk.
Om Frankrijk onder controle te houden kreeg Pruisen in het westen gebieden er bij en Nederland kreeg België en Luxemburg.
Voorrechten van adel en kerk werden hersteld en burgerrechten weer ingeperkt
Slide 15 - Slide
Liberalisme en nationalisme
Liberalisme -> ideeën komen uit de Verlichting en democratische revoluties -> hoort bij de (rijke) burgerij
Liberalen wilden een grondwet die macht van koning beperkte en burgerrechten garandeerde (zie hoofdst. 7.3) regering moest ondergeschikt zijn aan gekozen volksvertegenwoordiging en de wet moest voor iedereen gelijk zijn.
Adel en kerk geen voorrechten -> vrijheid van individu (mening, godsdienst, economie etc.) -> geen hinder ondervinden van wetten
Slide 16 - Slide
Vervolg
Veel liberalen waren nationalist en veel nationalisten waren liberaal -> volkeren hebben recht op eigennatie (staat) -> natiestaat (nationalisme = overdreven vaderlandsliefde) In 18e eeuw -> door democratische revoluties idee dat alle leden van een volk waren verbonden door taal, geschiedenis en cultuur -> daarom verbondenheid en verenigd in aparte staat.
Congres van Wenen hield geen rekening met nationale gevoelens.
Vooral Duitsers en Italianen gefrustreerd -> verdeelde kleine staatjes
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Video
Slide 19 - Video
Socialisme en conservatisme
Socialisme -> beweging (groep) van arbeiders -> het gaat om gelijkheid -> kwamen op voor de onderdrukten en bestreden verschillen in macht en inkomen.
Conservatisme -> gevestigde orde handhaven = alles bij het oude willen houden -> vonden het idee van vrijheid en gelijkheid gevaarlijk -> als menselijke instincten vrij spel krijgen wordt het chaos => Franse Revolutie.
Kerk, adel en monarchie moeten de leiding hebben.
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Video
Slide 22 - Video
Volksopstanden in Europa
Verzet tegen autoritaire monarchiën nam toe -> onderdrukte ideeën van Verlichting kwamen weer boven.
1830 opstand in Parijs -> ander koningshuis (hield meer rekening met wensen van het volk) -> daarna opstanden in Brussel en Luik -> NL en België in oorlog (zie filmpje)
1848 erg bloedige opstand Parijs -> koning vlucht weg -> weken daarna opstanden in Wenen, Berlijn en nog veel meer steden.
1848 koning Willem II tekent de nieuwe grondwet van Nederland -> was bang en werd gechanteerd
Monarchiën beloofden verbeteringen, maar in Pruisen en Oostenrijk kwam daar weinig van terecht.
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Video
Slide 25 - Video
Vervolg
Door industriële revolutie groeide de economische macht van de burgerij -> dus invloed v. liberalen & nationalisten nam toe.
1859 - 1870 aparte staatjes worden gezamenlijk Italië met een liberale grondwet
Bismarck = kanselier (regeringsleider) wilde een sterk verenigd Duitsland zonder Oostenrijk.
Zocht oorlog met Denemarken, Oostenrijk en Frankrijk.
Slide 26 - Slide
Agressief nationalisme
Door extreme nationale Duitse gevoelens kon Bismarck kleinere vorstendommen dwingen om zich bij Pruisen aan te sluiten.
18 januari 1871 in paleis van Versailles lieten ze de Fransen erkennen dat de koning van Pruisen vanaf die datum de nieuwe keizer is van het nieuwe Duitse rijk.
Na 1871 in heel Europa nieuw soort nationalisme -> verheerlijkte de eigen natie en zette zich tegen andere naties af.
Vanaf die tijd ook veel conservatieven werden nationalistisch.
Herdenkingen, standbeelden, monumenten etc.
Slide 27 - Slide
Slide 28 - Video
Slide 29 - Video
Wel of geen socialistische revolutie
Socialisme pas na 1870 een massabeweging -> vanaf toen grote industriële arbeidersklasse.
Veel socialisten fan van Marx -> geloofde dat arbeiders binnen de bestaande maatschappij het niet beter zouden krijgen.
Daarom revolutie nodig -> het proletariaat (arbeiders) moest de macht grijpen; kapitalisme afschaffen; bedrijven in eigendom van de staat -> niet produceren winst maar voor de behoeften van mensen.
Slide 30 - Slide
Vervolg
Marx was tegen nationalisme maar voor internationale arbeiderssolidariteit; arbeiders hadden geen bezit dus ook geen vaderland; ze waren niet verbonden met hun onderdrukkers in eigen land maar met de arbeiders in andere landen -> alle arbeiders moesten zich verenigen in de strijd tegen kapitalisme.
Rond 1900 socialisme kreeg gematigde vleugel -> Reformisme -> wel binnen bestaande maatschappij lot van arbeiders verbeteren -> via parlementaire (democratische) weg.
Twee stromingen -> sociaaldemocratie en communisme
Slide 31 - Slide
Kenmerkend aspect
Voortschrijdende democratie, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces
Slide 32 - Slide
Democratisering
In 19e eeuw bijna overal in Europa nam volksinvloed toe -> Engeland en Nederland geslaagd; Duitsland mislukt.
1848 hoogopgeleide liberalen in Duitsland had verkiezingen gewonnen -> liberale grondwet; adel werd afgeschaft, individuele vrijheden beschermd (burgerrechten).
Koning Wilhelm van Pruisen werd tot keizer van Duitsland gekozen -> parlementsleden kwamen hem de kroon aanbieden -> Wilhelm weigert -> noemt het een 'ijzeren halsband' en 'een kroon uit het slijk' waaraan de lucht van de revolutie hing -> wilde geen kroon aannemen van onderdanen omdat hij dan afhankelijk werd -> ALLEEN GOD KON HEM TOT KEIZER BENOEMEN.
Slide 33 - Slide
Slide 34 - Video
Parlementaire democratie
1815 - 1919 Europa en VS tijden van democratisering -> invoering parlementair stelsel (= volksvertegenwoordiging) en invoering algemeen kiesrecht waarbij de stem van de man én de vrouw even zwaar meetelt.
In Groot-Britannië had de oudste parlemetaire traditie -> sinds middeleeuwen (14e eeuw)werd macht koning beperkt door parlement (= Hogerhuis (edelen) en Lagerhuis (districtenstelsel).
Koning probeerde vooral in 16e en 17e eeuw parlement af te schaffen -> vanaf 19e eeuw parlement echt de baas.
Vanaf 1837 kon koning ook geen eigen ministers aanstellen -> nu winnende partij
Staatshoofd geen macht maar wel symbolische functie.
Slide 35 - Slide
Slide 36 - Video
Stemrecht voor burgerij
Strijd om democratisering in GB ging niet om rechten van parlement maar om kiesrecht -> GB werkten al sinds middeleeuwen met kiesdistricten waardoor landelijke gebieden oververtegenwoordigd waren -> Bijv: Manchester had geen afgevaardigden naar Lagerhuis.
Door deze scheve verhouding profiteerden de conseratieven die sterk waren vertegenwoordigd op platteland.
Vanaf 1832 eerlijkere verdeling van districten = overwinning voor liberalen; arbeiders schoten er niets mee op -> alleen 15% rijkste mannen mochten stemmen.
Vanaf 1884 2/3 van volwassen mannen kiesrecht -> 1919 mannenkiesrecht -> 1928 algemeen kiesrecht.
Slide 37 - Slide
Nederland
Voor 1848 macht koning nauwelijks beperkt.
In 1848 veranderde Willem II in één nacht van conservatief naar liberaal.
Er was censuskiesrecht dat steeds verder uitgebreid werd.
1917 algemeen mannenkiesrecht
1919 algemeen kiesrecht
Slide 38 - Slide
Slide 39 - Video
Slide 40 - Video
Slide 41 - Video
Slide 42 - Video
Mislukte liberalisering van Pruisen (Duitsland)
In Pruisisch parlement telde stem adel veel zwaarder mee dan van liberalen -> toch in 1861 liberalen meerderheid in parlement.
Direct in conflict met de koning -> wilde meer geld voor leger -> parlement wilde hierop invloed -> koning vond dat onacceptabel -> kanselier Bismarck (hulpje koning) negeert het parlement.
Duitse éénwording maakte Bismarck erg populair zodat bij de volgende verkiezingen de conservatieven dik wonnen.
Slide 43 - Slide
Vervolg
Bismarck gaf daardoor een grondwet aan Duitsland die de nieuwe keizer erg grote macht gaf.
Rijksdag = volksvertegenwoordiging (soort Eerste en Tweede kamer/parlement)
Kreeg weinig bevoegdheid
Keizer Wilhelm noemde de Rijksdag een 'troep apen, stomkoppen en slaapwandelaars'.