TC A2 2.5 + 2.7 voltooide tijd en inversie

voltooide tijd

TaalCompleet A2 
thema 2.5

1 / 36
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

voltooide tijd

TaalCompleet A2 
thema 2.5

Slide 1 - Slide

Voorbeelden
Ik heb tot 17:00 uur gewerkt.
Mijn zusje is gisteren voor haar examen geslaagd
We hebben gisteren lekker gefietst
Wij hebben in Rotterdam gewoond.
Gelukkig heb ik nu werk in Nederland gevonden

Slide 2 - Slide

Wat is de voltooide tijd?
  • Voltooid betekent klaar. De handeling is afgelopen.
  • De voltooide tijd bestaat uit twee delen:
  1. Het eerste werkwoord is meestal een vorm van hebben en af en toe zijn. Dit noemen we een hulpwerkwoord.
  2. Het tweede werkwoord is het voltooid deelwoord. Dit zijn vormen als gewoond, gewerkt, gegeten, geslaagd en gegaan. 

Slide 3 - Slide

Wanneer gebruik je een t of een d?
  1. Kijk naar het hele werkwoord. Haal -en weg en dan heb je de ik-vorm.
  2. Kijk naar de laatste letter. Staat de laatste letter in de medeklinkers van SoFTKeTCHuP, dan krijgt de voltooide tijd een t. Staat de laatste letter daar niet in, dan krijgt de voltooide tijd een d. 

Slide 4 - Slide

Voorbeelden:
Werken:
ik-vorm: werk
Staat de k in SoFTKeTCHuP?

Wonen
ik-vorm: woon
Staat de n in SoFTKeTCHuP?

Slide 5 - Slide

poetsen
luisteren
Voltooid deelwoord met t
(SoFTKeTCHuP)
Voltooid deelwoord met d
groeten
rennen
horen
vragen
wandelen
maken
fietsen
pakken
tekenen
leren

Slide 6 - Drag question

Let op!
Werkwoorden met een z of een v, maak je anders.
reizen - gereisd
grazen - gegraasd
leven - geleefd
beven - gebeefd


Slide 7 - Slide

Ik heb in de vakantie _______

A
wandelen
B
wandel
C
gewandeld
D
gewandelt

Slide 8 - Quiz

Samir heeft in de duinen ______
A
fietsen
B
fietst
C
gefietst
D
gefietsd

Slide 9 - Quiz

Ik heb op het feest _______
A
dansen
B
dans
C
gedanst
D
gedansd

Slide 10 - Quiz

Laila heeft twee jaar in een winkel ____
A
werken
B
werkt
C
gewerkt
D
gewerkd

Slide 11 - Quiz

Hans ______ in het weekend.
A
sporten
B
sport
C
gesport
D
gespord

Slide 12 - Quiz

Ik heb op Koningsdag feest _______
A
vieren
B
vier
C
geviert
D
gevierd

Slide 13 - Quiz

Jan heeft vanochtend zijn tanden ____
A
poetsen
B
poetst
C
gepoetst
D
gepoetsd

Slide 14 - Quiz

De cursisten hebben goed ________
A
luisteren
B
luistert
C
geluistert
D
geluisterd

Slide 15 - Quiz

Vul in. Voorbeeld
koken                 Hij __________ rijst ____________


antwoord:        Hij heeft rijst gekookt.

Slide 16 - Slide

knippen
De kapper _____ mijn haar _____

Slide 17 - Open question

typen
Jij ______ de brief _______

Slide 18 - Open question

trainen
De voetballers _____ gisteren _____

Slide 19 - Open question

halen
Ik _____ de bus net _____

Slide 20 - Open question

wonen
_____ jij in Amsterdam _______ ?

Slide 21 - Open question

wandelen
Samir _______ in de vakantie _________

Slide 22 - Open question

spelen
De kinderen _______ buiten _________

Slide 23 - Open question

huilen
De baby ______ vannacht __________

Slide 24 - Open question

tekenen
Agnes _____ een mooie bloem ______

Slide 25 - Open question

huren
Mijn familie _______ een boot ________

Slide 26 - Open question

smeren
Els _______ zalf op haar arm __________

Slide 27 - Open question

hoesten
Ik ________ vorige week veel _________

Slide 28 - Open question

maken
Jij _____ de opdracht goed ________

Slide 29 - Open question

hoofdzin met inversie

TaalCompleet A2 
thema 2.7

Slide 30 - Slide

Hoofdzin met inversie

Slide 31 - Slide

Maak een zin die begint met:
Morgen

Slide 32 - Open question

Maak een zin die begint met:
In het park

Slide 33 - Open question

Maak een zin die begint met:
In de dierentuin

Slide 34 - Open question

Maak een zin die begint met:
In de vakantie

Slide 35 - Open question

Hoe heb je deze lessonup gedaan?
Ik maak veel fouten, want ik begrijp het niet.
Het gaat al steeds beter!
Het gaat goed, ik begrijp het
Ik vind het makkelijk. Ik heb bijna alles goed.

Slide 36 - Poll