This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Vandaag:
Herhaling zakelijke brief
Oefenen werkwoordspelling
Slide 1 - Slide
Beoordeling zakelijke brief:
Inhoud (6pt)
Taalgebruik (5pt)
Conventies (2pt)
Slide 2 - Slide
Stel: je schrijft vandaag een brief. Hoe moet je dan plaats en datum noteren?
Slide 3 - Open question
Je moet een brief schrijven aan A. de Bree. Hoe noteer je dan de aanhef?
Slide 4 - Open question
Hoe schrijf je de slotformule?
Slide 5 - Open question
Met welk woord mag de eerste alinea nooit beginnen?
Slide 6 - Open question
Uit hoeveel woorden mag de 'betreft' bestaan?
Slide 7 - Open question
Moet je een witregel overslaan na je eigen adres?
A
Ja
B
Nee
Slide 8 - Quiz
Moet 'betreft' tussen witregels staan?
A
Ja
B
Nee
Slide 9 - Quiz
Uit hoeveel alinea's moet een zakelijke brief minimaal bestaan?
A
2
B
3
C
4
D
5
Slide 10 - Quiz
De docent heeft (berekenen) of er een verschil is tussen haar klassen.
A
berekenen
B
berekendt
C
berekende
D
berekend
Slide 11 - Quiz
Zij dacht dat de leerlingen van 3HV1 hoger (scoren vt) op de toets dan de leerlingen van 3HV2.
A
scoorde
B
scoorden
C
scoren
D
scoreden
Slide 12 - Quiz
Alle dierentuinen moeten dicht en van de Nederlandse leeuwen (houden) Nederland slechts twintig procent over.
A
houd
B
houden
C
houdt
D
houdden
Slide 13 - Quiz
Hij (livestreamen vt) zijn presentatie via Facebook.
A
livestreamen
B
livestreamde
C
livestreamt
D
livestreamden
Slide 14 - Quiz
Meestal (aanraden) je tekendocent je ... naar een museum te gaan.
A
raad aan
B
raadt aan
C
aanraad
D
aanraadt
Slide 15 - Quiz
Dat (melden vt) de Belgische media gisteren al.
A
melden
B
melde
C
meldden
D
meldde
Slide 16 - Quiz
Ik maakte mijn schoolwerk maar toen (crashen vt) m'n laptop en was ik alles kwijt.
A
crashde
B
crashden
C
crashtte
D
crashte
Slide 17 - Quiz
Achmed (skypen vt) met zijn oma in Egypte.
A
skypde
B
skypete
C
skypeten
D
skypet
Slide 18 - Quiz
Ik ben nog niet zo lang op deze school. Toch is het zo dat ik voor allerlei taken gevraagd (worden).
A
wordt
B
werd
C
word
D
werdt
Slide 19 - Quiz
Vorige week toen een vliegtuig uit Duitsland op de verkeerde landingsbaan landde, konden de reizigers gemakkelijk in het donker naar de aankomsthal lopen, omdat de schijnwerpers die toen (verlichten)
A
verlichtten
B
verlichten
C
verlichte
D
verlichtte
Slide 20 - Quiz
Wanneer gebruik je 't Kofschip-x?
Wanneer gebruik je 't Kofschip-x?
A
Bij de tegenwoordige tijd
B
Bij alle persoonsvormen.
C
Bij de verleden tijd en voltooid deelwoord
D
Bij elk werkwoord
Slide 21 - Quiz
Noteer het voltooid deelwoord van vissen.
Slide 22 - Open question
Noteer het voltooid deelwoord van mixen.
Slide 23 - Open question
Noteer het voltooid deelwoord van herontdekken.
Slide 24 - Open question
Wat is de eerste stap die je neemt om te kijken of een werkwoord op een d of t eindigt?
A
Ik kijk in welke tijd het staat
B
Ik zoek de persoonsvorm op
C
Ik doe het op gevoel
D
Ik doe maar wat
Slide 25 - Quiz
3. Marije ....(vinden) de les leuk
A
Vint
B
Vind
C
Vindt
D
Vintd
Slide 26 - Quiz
(Worden)....jij morgen 15?
A
Wort
B
Word
C
Wordt
Slide 27 - Quiz
Ik (verven).... gisteren mijn muur geel.
A
Verf
B
Verft
C
Verfte
D
Verfde
Slide 28 - Quiz
Wij (verspreiden)...... de folders vorige week door het hele dorp.
A
Verspreiden
B
Verspreden
C
Verspreeden
D
Verspreidden
Slide 29 - Quiz
Brandde
wordt
word
Brandt
Zij...... haar vingers aan de pan.
......jij bakker?
Jij....fietsenmaker, toch?
Mirjam....vorige week haar vingers aan de oven.
Slide 30 - Drag question
1. Hij ........ (vertellen) een verhaal (tt).
A
Vertelt
B
Verteld
C
Vertelte
D
Vertelde
Slide 31 - Quiz
2. Hij heeft een verhaal ....... (vertellen).
A
vertelt
B
verteld
Slide 32 - Quiz
Mijn broer is gevraagd als penningmeester, maar hij (aanvaarden) deze functie nu niet.
Slide 33 - Open question
Vroeger (gelden) alle regels thuis zowel voor mijn zus als voor mij.
Slide 34 - Open question
Waarom (winden) je je altijd zo op? (Worden) eens rustig!