Samen naar verschillend Strux Burgerschap 3

Samen naar verschillend -->> RECHTEN 
RECHTEN
1 / 23
next
Slide 1: Slide
Mens & MaatschappijPraktijkonderwijsLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Samen naar verschillend -->> RECHTEN 
RECHTEN

Slide 1 - Slide

Dit leer je in dit hoofdstuk
  • Je kunt uitleggen wat een rechtstaat is.
  • Je kunt uitleggen wat de belangrijkste mensenrechten en kinderrechten zijn.
  • Je kunt uitleggen voor wie mensenrechten en kinderrechten belangrijk zijn. 

Slide 2 - Slide

De regering (de staat) heeft het recht om alles te bepalen voor de burgers
A
Eens
B
Oneens

Slide 3 - Quiz

Rechten

Slide 4 - Mind map

Slide 5 - Video

Recht
Ieder land heeft Regels en Wetten (wat mag wel en niet doen.)
Regels en Wetten geld voor Burgers en De overheid.
Schend je regel komt de Rechter. 
Kan straf of geen straf opleggen. (oordeel (rechtspraak))
Recht = wat mag je doen en hebben. 
  • Recht beschermt burgers tegen veel macht van de staat.
  • Recht beschermt burgers tegen wraak van burgers op elkaar. 





Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Nederland is een rechtstaat
Iedereen moet zich houden aan

WETTEN-REGELS-AFSPRAKEN

Je wordt beschermd tegen te veel macht van de staat.

Slide 8 - Slide


Pak je boek STRUX: Rechten

  • We lezen samen bladzijde 2 en 3
  • Maken samen opdracht 1 , 2, 3, 4, 5
timer
20:00

Slide 9 - Slide

De Verenigde Naties

Slide 10 - Slide

Mensenrechten
Het recht op voedsel
Het recht op een dak boven je hoofd
Het recht op onderwijs
Het recht op een vrije meningsuiting. 

Slide 11 - Slide


Pak je boek STRUX: Rechten

  • We lezen samen bladzijde 6 en 7
  • Maken samen opdracht  6 en 7

  • QUIZZZZ MEE!! 
timer
20:00

Slide 12 - Slide

Welk woord moet op de lege plaats staan?

Donata houdt van hardlopen.
Hardlopen geeft haar een gevoel van ________ .
A
mensenrechten
B
plicht
C
recht
D
vrijheid

Slide 13 - Quiz

Welk woord moet op de lege plaats staan?

Maj is ziek en gaat niet naar haar werk.
Het is haar ________ om aan haar baas door te geven dat zij ziek is.
A
recht
B
plicht
C
vrijheid
D
mensenrecht

Slide 14 - Quiz

Welk woord moet op de lege plaats staan?
Een helm dragen als je scooter rijdt, is een voorbeeld van een ________ .
A
vrijheid
B
recht
C
mensenrecht
D
plicht

Slide 15 - Quiz

Welk woord moet op de lege plaats staan?

‘Ik heb een uur hardgelopen’, zegt Bernardo.
‘Nu heb ik ________ op een hamburger met friet.’
A
mensenrecht
B
vrijheid
C
plicht
D
recht

Slide 16 - Quiz

Welk woord moet op de lege plaats staan?

Jacob wil dat ieder kind naar school kan.
Jacob wil dat de ________ overal in de wereld worden nageleefd.
A
plichten
B
mensenrechten
C
rechten
D
vrijheid

Slide 17 - Quiz

Welk woord moet op de lege plaats staan?

Zelf kiezen welke kleur je je haar verft, is een voorbeeld van ________ .
A
mensenrechten
B
plichten
C
vrijheid
D
rechten

Slide 18 - Quiz

Welk woord moet op de lege plaats staan?

Deryl heeft een hond.
Het is zijn ________ om de hond elke dag uit te laten.
A
plicht
B
vrijheid
C
recht
D
mensenrecht

Slide 19 - Quiz

Welk woord moet op de lege plaats staan?

In landen waar slavernij is, worden de ________ niet nageleefd.
A
rechten
B
plichten
C
mensenrechten
D
vrijheid

Slide 20 - Quiz

Soraya moet van haar ouders elke avond de afwas doen.

Welke zin is waar?
A
Soraya heeft het recht om af te wassen.
B
Soraya heeft thuis geen vrijheid.
C
Soraya heeft de plicht om af te wassen.
D
Afwassen is een mensenrecht.

Slide 21 - Quiz

Hoe noem je iets dat je mag doen of mag hebben?
A
Een recht.
B
Een plicht.
C
Vrijheid.
D
Een mensenrecht.

Slide 22 - Quiz

Wat zijn mensenrechten?
A
Rechten die alleen voor kinderen gelden.
B
Rechten die alleen voor mensen boven de 18 gelden.
C
Rechten die alleen voor mensen in Europa gelden.
D
Rechten die voor alle mensen in de wereld gelden.

Slide 23 - Quiz