Les 4 Kostensoorten

1 / 32
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Programma
  1. Terugblik vorige les (10 min)
  2. Lesdoelen (5 min)
  3. Theorie (35 min)
  4. Pauze (15 min)
  5. Controlevragen (10 min)
  6. Inoefening (werkvorm) (30 min)
  7. Afsluiting/vooruitblik (10 min)

Slide 2 - Slide

Terugblik
  • Winst
  • Verlies
  • Winstberekening
  • Brutowinst
  • Nettowinst
  • Bedrijfskosten

Slide 3 - Slide

Wat voor soort kosten heeft een ondernemer altijd?

Slide 4 - Open question

Leerdoelen

Aan het eind van de les...

  • Kun je het verschil tussen uitgaven en

kosten uitleggen

  • Weet je hoe je het nettoresultaat moet uitrekenen
  • Ken je de zeven kostensoorten
  • Kun je kostensoorten omschrijven


Slide 5 - Slide

Kosten

Uitgaven en kosten zijn in het dagelijks spraakgebruik hetzelfde, maar in de vaktaal zijn het verschillende begrippen.


Als een ondernemer op 1 juni 2018 een bedrijfsauto koopt voor 86.000,- en hem onmiddelijk betaald, is dat een uitgave van 86.000,-.


Om de kosten te berekenen, wordt de aanschafprijs, of ten minste een groot deel daarvan, verdeeld over een aantal jaren.


Slide 6 - Slide

Voorbeeld

Als de auto van 86.000,- 8 jaar wordt gebruikt, en daarna nog 6.000,- opbrengt, zouden de kosten op 10.000,- per jaar kunnen worden vastgesteld.

Slide 7 - Slide

Opbrengsten en kosten

        Omzet/opbrengst verkopen

-      Inkoopwaarde omzet (IWO)

---------------------------------------

        Brutowinst/verkoopresultaat

-      Overige kosten

---------------------------------------

       Nettoresultaat

Slide 8 - Slide

Nettoresultaat

Dit netto- of bedrijfsresultaat kan positief (nettowinst)

of nagatief (nettoverlies) zijn.

Slide 9 - Slide

Overige kosten

Overige kosten zijn variable.

Bij een negatief nettoresultaat (nettoverlies) kunnen deze kosten worden verlaagd/beheerst = kostenbeheersing.


Om inzicht te krijgen in deze kosten kunnen ze worden opgedeeld in soorten/categorieën.

Slide 10 - Slide

7 kostensoorten

1. kosten van grond- en hulpstoffen

2. kosten van arbeid

3. kosten van grond (verstigingsplaats)

4. kosten van diensten van derden

5. kosten van belastingen

6. kosten van rente

7. kosten van duurzame productiemiddelen

Slide 11 - Slide

1. kosten van grond- en hulpstoffen

Grondstoffen = gebruikte stoffen die men weer terug vindt in het uiteindelijke product.


Hulpstoffen = stoffen die niet aan het product

worden toegevoegd, maar tijdens het

productieproces wel verbruikt zijn.


Afval = grondstoffen die tijdens het produceren verloren zijn gegaan.

Slide 12 - Slide

2. kosten van arbeid

a. betaalde lonen (meestal volgens de cao)

b. werkgeversgedeelte van de sociale lasten (sociale verzekeringen)

c. overige personeelskosten (reiskosten, dienstkleding, kerstpakket)

Slide 13 - Slide

3. kosten van grond (verstigingsplaats)

Grond is waardevast


Als het geen bezit is, zijn er huurkosten


De locatie is voor een groot deel

verantwoordelijk voor de kosten.

Slide 14 - Slide

4. kosten van diensten van derden

Derden = mensen die buiten het bedrijf werkzaam zijn.


- boekhouder

- reclamebureau

- drukker

- schilder

- enz.

Slide 15 - Slide

5. kosten van belastingen

Kosten voor belastingen worden aan de consument doorberekend.


21 %

6 %

Slide 16 - Slide

6. kosten van rente

Rente = de vergoeding die wordt ontvangen voor het uitlenen van geld en die betaald wordt door degene die het geld leent.


Eigen vermogen of geleend

geld = vreemd vermogen

Slide 17 - Slide

7. kosten duurzame productiemiddelen

Duurzame productiemiddelen = goederen of diensten waarmee meerdere productieprocessen kan worden gedaan (oven, computer).


1. afschrijvingskosten

2. rentekosten

3. complementaire kosten


Slide 18 - Slide

Onder welke soort vallen deze kosten?
reiskosten
A
grond- en hulpstoffen
B
arbeid
C
diensten van derden
D
duurzame productiemiddelen

Slide 19 - Quiz

Onder welke soort vallen deze kosten?
boekhouder
A
grond- en hulpstoffen
B
arbeid
C
diensten van derden
D
duurzame productiemiddelen

Slide 20 - Quiz

Onder welke soort vallen deze kosten?
gasfornuis
A
grond- en hulpstoffen
B
arbeid
C
diensten van derden
D
duurzame productiemiddelen

Slide 21 - Quiz

Onder welke soort vallen deze kosten?
servetten
A
grond- en hulpstoffen
B
arbeid
C
diensten van derden
D
duurzame productiemiddelen

Slide 22 - Quiz

Onder welke soort vallen deze kosten?
mayonaise
A
grond- en hulpstoffen
B
arbeid
C
diensten van derden
D
duurzame productiemiddelen

Slide 23 - Quiz

Onder welke soort vallen deze kosten?
21 % btw
A
grond (vestigingsplaats)
B
belastingen
C
rente
D
duurzame productiemiddelen

Slide 24 - Quiz

Onder welke soort vallen deze kosten?
locatie
A
grond (vestigingsplaats)
B
belastingen
C
rente
D
duurzame productiemiddelen

Slide 25 - Quiz

Onder welke soort vallen deze kosten?
Geverfde gevel
A
grond (vestigingsplaats)
B
belastingen
C
rente
D
duurzame productiemiddelen

Slide 26 - Quiz

Onder welke soort vallen deze kosten?
6 % btw
A
grond (vestigingsplaats)
B
belastingen
C
rente
D
duurzame productiemiddelen

Slide 27 - Quiz

Werkvorm: wat ben ik?

Iedereen neem één van de zeven

kostensoorten in zijn hoofd.

De andere leerlingen moeten dit zien

te raden door vragen te stellen.


Differentiatie: probeer de kostensoorten

de tweede ronde eens uit te beelden.  

timer
30:00

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video

Huiswerk

Maken:


  • Boek: Financieel management
  • H 4 Kostensoorten
  • Opdrachten: 1 t/m 20



Slide 30 - Slide

Evaluatie leerdoelen

Aan het eind van de les...

  • Kun je het verschil tussen uitgaven en

kosten uitleggen

  • Weet je hoe je het nettoresultaat moet uitrekenen
  • Ken je de zeven kostensoorten
  • Kun je kostensoorten omschrijven

Slide 31 - Slide

Vooruitblik op de volgende les

- Wanneer is de eerst volgende

   theorieles?


- Boek: Financieel management


- H 5 Kostprijsfiche

Slide 32 - Slide