Hst. 2 belangrijkste leerstof

Hst. 2 belangrijkste leerstof
Welkom in deze digitale les
Fijn dat je er bent!
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 37 slides, with text slides and 8 videos.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Hst. 2 belangrijkste leerstof
Welkom in deze digitale les
Fijn dat je er bent!

Slide 1 - Slide

In deze les leg ik uit
  • Waar je het document kunt vinden met de opdrachten.
  • Hoe je de opdrachten gaat maken.
  • Wanneer je het af moet hebben.
  • De theorie die je daarvoor nodig hebt.

Slide 2 - Slide

Hoe maak ik de opdrachten?
Vanaf nu maak je de opdrachten niet (meer) in je schrift of werkboek, maar ga je digitaal, (dus op je I-Pad, of laptop of computer) de opdrachten maken. 

Geef zo duidelijk en uitgebreid mogelijk antwoord.

Er is een vast moment om vragen te stellen via een livestream en je mag mij mailen (via Magistermail) of chatten via "Teams".

Slide 3 - Slide

Waar vind ik de lessen van deze week?
  • In Magister in je weekrooster, bij de eerste les Nederlands van de week.

Slide 4 - Slide

Wanneer heb ik de opdrachten af?
Aan het eind van de week, dus uiterlijk op vrijdag 15 januari heb je de opdrachten af. Maak dus een goede planning voor de hele week.

Ik kan dat huiswerk digitaal zien, je hoeft deze week dus niets toe te sturen. Wanneer het niet lukt het huiswerk digitaal te doen, dan maak je de opdrachten in je boek en stuur je mij een foto van het gemaakte werk.

Slide 5 - Slide

Doelen hst. 2

  • Ik leer de woordsoorten: lidwoord (lw)- bijvoeglijk naamwoord (bn) -  zelfstandig naamwoord   (zn) - voorzetsel (vz) - werkwoord (ww) - persoonlijk voornaamwoord (psv) - bezittelijk                  voornaamwoord (bzv) - telwoord (tw)
  • Ik leer het verschil tussen een zelfstandig werkwoord (zww) en een hulpwerkwoord (hww)
  • Ik leer hoe ik de persoonsvorm van sterke en zwakke werkwoorden in de verleden tijd schrijf
  • Ik leer hoe ik het meervoud schrijf van woorden op -ie en -ee
  • Ik leer 10 dicteewoorden goed schrijven

Slide 6 - Slide

Lidwoord
                        - een lidwoord staat nooit alleen, het staat altijd                                        voor het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort
Lidwoord:
                        - dehet en  een

Slide 7 - Slide

Zelfstandig Naamwoord (ZN)
Zelfstandige naamwoorden noemen: mensen, dieren, planten,                                                                                    dingen en begrippen.

         - je kunt er meestal een lidwoord (de, het, een) voor zetten
ZN: - je kunt het meestal in het meervoud zetten
        - je kunt er vaak een verkleinwoord van maken
        - eigennamen (Isa, Liam, Liverpool, Ameland)

Slide 8 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord (BN)
Een bijvoeglijk naamwoord (BN) zegt iets over een zelfstandig naamwoord (ZN)
Voorbeeld: een lekkere appel

Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden geven aan van welk materiaal iets is.
Voorbeeld: de wollen sjaal; de gouden ring; het rieten dak


Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Voorzetsel (VZ)
  • Een voorzetsel (vz) staat nooit alleen:
voorbeeld: Tycho springt in de gymzaal over het paard. ( er staat een zelfstandig naamwoord achter)

  •  Kun je  plaatsen voor de kast of voor de vakantie:
voorbeeld: Mijn boeken liggen op de kast. Mijn laptop bewaar ik in de kast. Onder de kast ligt een hoop stof.
Ik was ziek tijdens de vakantie. Na de vakantie was ik snel weer beter.

  • Ook te voor  het hele werkwoord (een infinitief) is een voorzetsel:
voorbeeld: De kat zit te spinnen.

Let op:
Hij schreef de zin op. Op = onderdeel van het werkwoord opschrijven, dus geen voorzetsel,
maar: Hij schreef de zin op een kladblaadje. Op is hier wel een voorzetsel.

Slide 11 - Slide

Uitlegvideo
Hierna volgt een uitlegvideo over voorzetsels

Als je het handig vindt, kun je de video stopzetten en aantekeningen maken.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Uitlegvideo
Hierna volgt een uitlegvideo over het persoonlijk voornaamwoord.

Als je het handig vindt, kun je de video stopzetten en aantekeningen maken.

Slide 14 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord (PSV)
                                                              - verwijst meestal naar één of meer personen
                                                              - het staat vaak in de plaats van  een                                                                                          zelfstandig naamwoord
Persoonlijk voornaamwoord: 
                                                              - onderwerpsvorm:
                                                                 ik, jij, je, u, hij, zij, ze, het, wij, we, jullie
                                                              - voorwerpsvorm:
                                                                 mij, me, jou, je, u, hem, haar, het, ons, julie, hun
                                                                 hen, ze

Slide 15 - Slide

Uitlegvideo
Hierna volgt een uitlegvideo over voorzetsels

Als je het handig vindt, kun je de video stopzetten en aantekeningen maken.

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Bezittelijk voornaamwoord (BZV)
                                                                               - geeft aan van wie iets is.
Een bezittelijk voornaamwoord (BZV):  
                                                                                - staat altijd voor een ZN

           - enkelvoud: mijn, jouw, je, uw, zijn, haar
BZV:
           - meervoud: ons, onze, jullie, je, uw, hun

Slide 18 - Slide

Uitlegvideo
Hierna volgt een uitlegvideo over het bezittelijk voornaamwoord.

Als je het handig vindt, kun je de video stopzetten en aantekeningen maken.

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Telwoord (TW)
Een telwoord geeft een hoeveelheid of een volgorde aan.

Hoofdtelwoord geeft een hoeveelheid aan:  één, twee, honderd,
veel, weinig............................

Rangtelwoord geeft een volgorde aan: eerste, tweede, honderdste, voorste, achterste..........

Slide 21 - Slide

Hulpwerkwoord
Hulpwerkwoord (HWW): heeft geen duidelijke betekenis, het kan niet in zijn eentje het WG vormen, daarvoor heeft het een ZW nodig.
Voorbeelden van hulpwerkwoorden: hebben, zijn, worden, willen, mogen, zullen, kunnen, moeten, ...........

Voorbeeld: Ik kan mooi zingen.

Slide 22 - Slide

Zelfstandige werkwoord
Zelfstandig werkwoord (ZWW): werkwoord met een duidelijke betekenis, het kan in zijn eentje het WG vormen. Als er in een zin 1 ww staat is dat een ZWW.

Voorbeeld: Mijn oma zingt elke dag.

Slide 23 - Slide

Uitlegvideo
Hierna volgt een uitlegvideo over het zelfstandig werkwoord.

Als je het handig vindt, kun je de video stopzetten en aantekeningen maken.

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video

Zwakke werkwoorden in de verleden tijd
fietsen      -    ik fiets        -    ik fietste     -   wij fietsten
horen        -    ik hoor        -    ik hoorde    -   wij hoorden

bonzen    -    ik bons       -     ik bonsde   -   wij bonsden
draven     -    ik draaf      -      ik draafde   -   wij draafden    
't sexy fokschaap

praten      -    ik praat      -      ik praatte    -   wij praatten
kneden    -    ik kneed    -      ik kneedde -   wij kneedden

Slide 26 - Slide

Uitlegvideo
Hierna volgt een uitlegvideo over  het ´t sexy fokschaap

Als je het handig vindt, kun je de video stopzetten en aantekeningen maken.

Slide 27 - Slide

0

Slide 28 - Video

Sterke werkwoorden in de verleden tijd

Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klank (klankveranderende werkwoorden).

Voorbeeld: lopen - liep - liepen,  

                        kopen - kocht - kochten,

                        verliezen - verloor - verloren


In de verleden tijd verandert de -v aan het eind van de ik-vorm in een -f en de -z in een -s.

Voorbeeld: blijven - bleef                           rijzen - rees


Twijfel je tussen een -d of een-t? Dan maak je het woord langer, dan kun je horen of het een -t of een -d moet zijn.


Slide 29 - Slide

Uitlegvideo
Hierna volgt een uitlegvideo over  sterke werkwoorden in de verleden tijd.

Als je het handig vindt, kun je de video stopzetten en aantekeningen maken.

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Video

Meervoud zelfstandige naamwoorden
Meervoud zelfstandige naamwoorden op -ee
Woorden die eindigen op een -ee krijgen in het meervoud -ën:
zee - zeeën, idee - ideeën, fee - feeën

Meervoud zelfstandige naamwoorden op -ie
Als de klemtoon op de laatste lettergreep ligt schrijf je -ën:
melodie - melodieën, epidemie - epidemieën

Als de klemtoon niet op de laatste lettergreep ligt schrijf je -n:
olie - oliën, bacterie - bacteriën


Slide 32 - Slide

Uitlegvideo
Nu je dit gelezen hebt, is hier ook nog een uitlegvideo. 

Als je het handig vindt, kun je de video stopzetten en aantekeningen maken.

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Video

Ga nu oefenen
  • De opdrachten van hst. 2 die je deze week gaat oefenen zijn:   Kader: TJZ 1.8 en een uur oefenen in versterk jezelf hst. 2           TL: TJZ 1.8 en een uur oefenen in versterk jezelf hst. 2
  • 3 x 5 minuten dicteewoorden oefenen
  • Een half uur lezen in je boek voor de boekpresentatie.

Slide 35 - Slide

Dicteewoorden
Er staan 10 dicteewoorden in deze paragraaf. 
Ga deze oefenen. Je mag ze gewoon opschrijven of een andere manier bedenken om ze te leren schrijven.
Doe dit deze week 3 x 5 minuten.

Slide 36 - Slide

Vragen?
  • Je kunt in de onlinesessie vragen stellen.
  • Je mag altijd vragen stellen via de mail of                                                                        chatten via "Teams".

                                               Succes, je kunt het!

Slide 37 - Slide