Toetsbespreking

1 / 30
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Toetsbespreking 
Hoofdstuk 4: Monniken & Ridders

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

De Bespreking 
1. Eerst de vragen klassikaal bespreken. 
- Check of je punten kloppen.
- Als je een vraag hebt, of ergens over twijfelt, schrijf het op

2. Individueel bespreken 
- Tijdens zelfstandig werken is er tijd om je vragen te stellen!

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Vraag 1: 
In de hoofdstukken 4 en 5 behandelen we een periode die we de Middeleeuwen noemen. Geef de jaartallen die bij de periode van de Middeleeuwen horen (van ... tot...) In hoofdstuk 4 behandelen we het eerste deel van de Middeleeuwen; noem het tijdvak waar we het in dit hoofdstuk over hebben. (‘tijd van ...’)



Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Vraag 1: 
In de hoofdstukken 4 en 5 behandelen we een periode die we de Middeleeuwen noemen. 
a) Geef de jaartallen die bij de periode van de Middeleeuwen horen (van ... tot...) 
b) In hoofdstuk 4 behandelen we het eerste deel van de Middeleeuwen; noem het tijdvak waar we het in dit hoofdstuk over hebben. (‘tijd van ...’)


Antwoord: 
a) 500 - 1500 
b) Tijd van Monniken en Ridders

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Vraag 2: 
Gebruik bron 1. Hier staat een situatie op een domein  beschreven. Welk begrip hoort hierbij? Gebruik een stukje tekst uit de bron om je antwoord mee uit te leggen.

 





Slide 6 - Slide

Vaak als antwoord dat ze zelf dingen moesten maken maar daar stopte het.

Vraag 2: 
Gebruik bron 1. Hier staat een situatie op een domein  beschreven. Welk begrip hoort hierbij? Gebruik een stukje tekst uit de bron om je antwoord mee uit te leggen.

 



Antwoord: 
Autarkie, (1p) ‘zelfgemaakte kleding, gereedschappen en gebruiksvoorwerpen.’ → hieruit blijkt dat men zelfvoorzienend was. (1p)

Slide 7 - Slide

Vaak als antwoord dat ze zelf dingen moesten maken maar daar stopte het.

Vraag 3: 
Gebruik bron 2. Hoe noemen we de mannen die rechts van de opzichter zijn afgebeeld? Leg je antwoord uit.








Slide 8 - Slide

Geen slaven
Vraag 3: 
Gebruik bron 2. Hoe noemen we de mannen die rechts van de opzichter zijn afgebeeld? Leg je antwoord uit.






Antwoord: 
Horigen (1p), want je ziet boeren die moeten werken voor een heer / herendiensten doen (1p).

Slide 9 - Slide

Geen slaven
Vraag 4a: 
Gebruik onderstaande bron 3: Welke aanpak om heidenen te bekeren geeft paus Gregorius? Leg je antwoord uit aan de hand van de bron. 






Slide 10 - Slide

Geen geweld, afgodsbeelden slopen lijkt geweldadig maar voor die tijd was dat vrij
Vraag 4a: 
Gebruik onderstaande bron 3: Welke aanpak om heidenen te bekeren geeft paus Gregorius? Leg je antwoord uit aan de hand van de bron. 




Antwoord: 
a) Heidense gebruiken werden overgenomen door de christelijke kerk om de overgang van natuurgodsdienst naar christendom te vergemakkelijken. (1p) 
De instructie in deze bron om de tempels van heidenen niet te vernietigen, maar ze om te bouwen tot tempels voor christenen, past daarbij. (1p)

Slide 11 - Slide

Geen geweld, afgodsbeelden slopen lijkt geweldadig maar voor die tijd was dat vrij
Vraag 4b: 
Gebruik onderstaande bron 3: Noem twee verschillen tussen het geloof van de christenen en het geloof van de heidenen.






Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Vraag 4b: 
Gebruik onderstaande bron 3: Noem twee verschillen tussen het geloof van de christenen en het geloof van de heidenen.





Antwoord: 
b) Het christendom is monotheïstisch, dus geloof in één god, en het geloof van de Friezen is polytheïstisch, dus het geloof in meerdere goden. 
De Friezen hadden heilige plekken in de natuur, de christenen in de kerk.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Vraag 5:
Gebruik bron 4. Uit welke sociale groep kwam Vandalgarius? Kies uit: horige, vrije boer, ridder of de geestelijkheid. Leg je antwoord uit.

 





Slide 14 - Slide

Was geen tempel/kerk, gewoon versiering, dit werd vaker gedaan in de boeken van die tijd. 
Vraag 5:
Gebruik bron 4. Uit welke sociale groep kwam Vandalgarius? Kies uit: horige, vrije boer, ridder of de geestelijkheid. Leg je antwoord uit.

 




Antwoord: Geestelijkheid (1p), want in bron 4 is te lezen dat Vandalgarius het boek heeft geschreven. Alleen geestelijken konden in de Vroege Middeleeuwen lezen en schrijven, dus Vandalgarius moest wel een geestelijke zijn. (1p)

Slide 15 - Slide

Was geen tempel/kerk, gewoon versiering, dit werd vaker gedaan in de boeken van die tijd. 
Vraag 6
In de middeleeuwen bestond de samenleving uit drie verschillende standen. 
a. Noem de (groep) mensen die deel uitmaakten van de verschillende standen. Noteer op je antwoordblad:
Eerste stand = …?...
Tweede stand = …?...
Derde stand = …?...
b. Schrijf achter iedere stand in één woord waar deze stand verantwoordelijk voor was.


Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Vraag 6
In de middeleeuwen bestond de samenleving uit drie verschillende standen. 
a. Noem de (groep) mensen die deel uitmaakten van de verschillende standen. Noteer op je antwoordblad:
Eerste stand = …?...
Tweede stand = …?...
Derde stand = …?...
b. Schrijf achter iedere stand in één woord waar deze stand verantwoordelijk voor was.
Antwoord: 
Eerste stand = geestelijke functie: bidden / de kerk
Tweede stand = adel, functie: mensen beschermen / vechten
Derde stand =boeren, fuctie: bewerkten land en zorgden voor voedsel / werken

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Vraag 7
Welke beschrijving hoort bij welke persoon? Maak de juiste combinaties. Je houdt één persoon over.
- Een persoon die boodschappen van God of Allah krijgt en doorgeeft aan de gelovigen.
- Geestelijke die mensen helpt om te leven volgens de geloofsregels.
- Geestelijke die mensen tot het christelijke geloof wil bekeren.
- Man die zijn leven aan zijn geloof heeft gewijd en in een klooster woont.
Missionaris, Monnik, Moslim, Priester, Profeet



Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Vraag 7
Welke beschrijving hoort bij welke persoon? Maak de juiste combinaties. Je houdt één persoon over.
1. Een persoon die boodschappen van God of Allah krijgt en doorgeeft aan de gelovigen.
2. Geestelijke die mensen helpt om te leven volgens de geloofsregels.
3. Geestelijke die mensen tot het christelijke geloof wil bekeren.
4. Man die zijn leven aan zijn geloof heeft gewijd en in een klooster woont.
Missionaris,   Monnik,   Moslim,   Priester,   Profeet

Antwoord: 
1E, 2D, 3A, 4B (C Moslim blijft over)

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Vraag 8
Wat gebeurde eerst en wat daarna? Zet de zinnen in de juiste volgorde. Schrijf alleen de letters op.
A Koning Clovis bekeert zich tot het christendom.
B Er komt een einde aan het West-Romeinse Rijk.
C Einde van de Vroege Middeleeuwen.
D De kaliefen verspreiden de islam tot diep in Spanje.
E Willibrord komt naar de Nederlanden om de Friezen te bekeren.




Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Vraag 8
Wat gebeurde eerst en wat daarna? Zet de zinnen in de juiste volgorde. Schrijf alleen de letters op.
A Koning Clovis bekeert zich tot het christendom.
B Er komt een einde aan het West-Romeinse Rijk.
C Einde van de Vroege Middeleeuwen.
D De kaliefen verspreiden de islam tot diep in Spanje.
E Willibrord komt naar de Nederlanden om de Friezen te bekeren.

Antwoord: 
B - A - E - D - C


Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Vraag 9
Gebruik onderstaande bron 5. Noem op basis van de bron een overeenkomst en een verschil tussen de leer van de islam en die van het christendom.







Slide 22 - Slide

Geloofden allebei in 1 god, maar niet het verschil waar we naar zoeken.

Ze geloofde niet in een ‘andere’ god, en wel hetzelfde boek

Echt letten puur op wat de bron je verteld.

Vraag 9
Gebruik onderstaande bron 5. Noem op basis van de bron een overeenkomst en een verschil tussen de leer van de islam en die van het christendom.





Antwoord: 
De overeenkomst: zowel de islam als het christendom erkennen Jezus, Abraham, Mozes, Adam en Noach als belangrijke personen. (1p) 
Verschil: de islam benadrukt dat Jezus geen zoon van God was (‘het past niet bij Allah om een zoon te hebben’), terwijl de christenen geloven dat dit wel zo was. (1p)

Slide 23 - Slide

Geloofden allebei in 1 god, maar niet het verschil waar we naar zoeken.

Ze geloofde niet in een ‘andere’ god, en wel hetzelfde boek

Echt letten puur op wat de bron je verteld.

Vraag 10
De Romeinen gebruikten voor hun jaartelling soms de term Ab Urbe Condita. Dat betekent: vanaf de stichting van de stad (Rome).

a) Welke twee andere jaartellingen werden in de middeleeuwen in Europa gebruikt?
b) Welke gebeurtenis werd bij elk van deze jaartellingen als beginjaar genomen?




Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Vraag 10
De Romeinen gebruikten voor hun jaartelling soms de term Ab Urbe Condita. Dat betekent: vanaf de stichting van de stad (Rome).

a) Welke twee andere jaartellingen werden in de middeleeuwen in Europa gebruikt?
b) Welke gebeurtenis werd bij elk van deze jaartellingen als beginjaar genomen?

Antwoord; 
a) christelijke jaartelling en islamitische jaartelling
b) Geboorte van Jezus in het jaar 0 & Mohammed trekt van Mekka naar Medina in het jaar 622


Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Vraag 11a
De volgende zinnen gaan over de vroege middeleeuwen (6e eeuw).

a) Geef voor iedere zin aan of het gaat om een continuïteit (iets wat hetzelfde is gebleven met de periode daarvoor, dus de Romeinse tijd) of verandering ten opzichte van de Romeinse tijd. Noteer het cijfer van de zin en zet daarachter continuïteit of verandering.

1. Germaanse volken geloofden in natuurgoden.
2. In West-Europa was nauwelijks handel en geen geldeconomie.
3. Op het platteland leefden domeinheren en boeren.
4. Het zuiden van Nederland werd bestuurd door Germaanse koningen.
Antwoord:
1 Continuïteit, 2 Verandering, 3 Verandering, 4 Verandering

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Vraag 11a
De volgende zinnen gaan over de vroege middeleeuwen (6e eeuw).

a) Geef voor iedere zin aan of het gaat om een continuïteit (iets wat hetzelfde is gebleven met de periode daarvoor, dus de Romeinse tijd) of verandering ten opzichte van de Romeinse tijd. Noteer het cijfer van de zin en zet daarachter continuïteit of verandering.

1. Germaanse volken geloofden in natuurgoden.
2. In West-Europa was nauwelijks handel en geen geldeconomie.
3. Op het platteland leefden domeinheren en boeren.
4. Het zuiden van Nederland werd bestuurd door Germaanse koningen.


Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Vraag 11b
Geef voor iedere zin aan of het een voorbeeld is van een politiek-bestuurlijke of economische of sociale of culturele zaak. Noteer het cijfer van de zin en zet daarachter om welke categorie het gaat.



Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Vraag 11b
Geef voor iedere zin aan of het een voorbeeld is van een politiek-bestuurlijke of economische of sociale of culturele zaak. Noteer het cijfer van de zin en zet daarachter om welke categorie het gaat.

Antwoord: 
1 Cultureel
2 Economisch
3 Sociaal
4 Politiek-bestuurlijk

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag: 

Wat? Opdrachten 5.2 & Vragen toets behandelen
Hoe? Boek, en schrift.
Tijd? De rest van de les
Hulp? Vraag het aan je buurman
Klaar? Opdrachten 5.1. En 1 t/m 3 van 5.2.

Slide 30 - Slide

This item has no instructions