H3Aardbevingen en Vulkanen Quiz

Bekijk het plaatje.

Wat stellen de letters X en Y voor?
A
X = epicentrum, Y = hypocentrum
B
X = hypocentrum, Y = epicentrum
C
X en Y zijn beiden het hypocentrum
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.
1 / 11
next
Slide 1: Quiz
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Bekijk het plaatje.

Wat stellen de letters X en Y voor?
A
X = epicentrum, Y = hypocentrum
B
X = hypocentrum, Y = epicentrum
C
X en Y zijn beiden het hypocentrum
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.

Slide 1 - Quiz

Bekijk het plaatje.

De letters moeten met de juiste cijfers worden gekoppeld.

Wat is de juiste letter-cijfer combinatie?
A
A=1, B=2, C=4, D= 3
B
A=2, B=1, C=4, D= 3
C
A=2, B=4, C=1, D= 3
D
A=2, B=3, C=4, D= 1

Slide 2 - Quiz

Wat is de naam van de plaat bij de rode letter D?
A
De Pacifische plaat
B
De Noord-Amerikaanse plaat
C
De Euraziatische plaat
D
Geen van de genoemde platen is juist

Slide 3 - Quiz

Wat stelt cijfer 3 voor in het plaatje?
A
De krater
B
Magma
C
Lava
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.

Slide 4 - Quiz

Hieronder zie je twee uitspraken:

I. Hoe groter het getal op de schaal van Richter, hoe meer doden er vallen.

II. Hoe dieper het hypocentrum van een aardbeving, hoe minder doden er vallen.
A
Alleen uitspraak I is juist
B
Alleen uitspraak II is juist
C
Beide uitspraken zijn juist
D
Beide uitspraken zijn onjuist.

Slide 5 - Quiz

Welke zinnen zijn juist?
1. Vulkanen komen alleen op het land voor.
2. Vulkanen komen zowel onder water als boven water voor.
3. Vulkanisme komt alleen in bergen voor.
4. Vulkanisme komt alleen onder water voor.
5. Vulkanisme komt vooral voor op de randen van aardkorstplaten.

A
Zin 2 en 5
B
Zins 2 en 4
C
Zin 1 en 3
D
Zin 1 en 5

Slide 6 - Quiz

Bekijk de afbeelding. De getallen 1 t/m 6 zijn plaatsen op aarde.

Bij welke getallen komen veel aardbevingen en vulkanen voor?
A
3, 4 en 5
B
2, 3 en 4
C
4, 5 en 6
D
1, 2 en 3

Slide 7 - Quiz

Gebruik de afbeelding. Je ziet de letters a t/m f. Welke letters horen bij de volgende omschrijvingen?
1. Hier duikt een plaat met oceaanbodem onder een continentale plaat.
2. Hier gaan twee platen uit elkaar. Er ontstaat nieuwe oceaanbodem.
3. Hier bewegen twee platen langs elkaar. Dat gaat met horten en stoten. Er ontstaan aardbevingen en vulkanen.

A
1=b, 2=e, 3=a
B
1=c, 2=e, 3=f
C
1=b, 2=e, 3=d
D
1=b, 2=c, 3=a

Slide 8 - Quiz

Lees de stellingen.
I. Gebergten ontstaan waar aardkorstplaten uit elkaar gaan.
II. Gebergten ontstaan midden op aardkorstplaten.
III. Gebergten ontstaan door het botsen van aardkorstplaten.

A
Alleen I is juist.
B
Alleen II is juist.
C
Alleen III is juist.
D
I, II en III zijn juist.

Slide 9 - Quiz

Welke zinnen zijn juist?
1. Nederland ligt op de Euraziatische plaat.
2. Nederland ligt aan de rand van een plaat.
3. Nederland beweegt mee met een aardkorstplaat.
4. Nederland heeft zich de afgelopen 320 miljoen jaar verplaatst van de evenaar naar het noorden.
5. Nederland heeft geen vulkanen.
6. Nederland had 10 000 jaar geleden een tropisch klimaat.

A
1, 3 en 4
B
2, 4 en 5
C
3, 4 en 6
D
1, 3 en 5

Slide 10 - Quiz

De aanwezigheid van vulkanisme in een gebied heeft vooral te maken met …
A
de afstand tot de evenaar.
B
de hoogte van de vulkaankegel.
C
het smelten van oceanische aardkorst.
D
het op elkaar botsen van continenten.

Slide 11 - Quiz