MTH, leerjaar 1, blok 4, herhalingsles (1+2)

Herhalingsles medicatie
1 / 32
next
Slide 1: Slide
Medisch technisch handelenMBOStudiejaar 1

This lesson contains 32 slides, with text slides.

Items in this lesson

Herhalingsles medicatie

Slide 1 - Slide

Als je als doktersassistent medicijnen toedient, controleer je voor elk medicijn:
  • of het het juiste medicijn is;
  • of het de juiste dosis is;
  • of het het juiste tijdstip is om het medicijn in te nemen;
  • of de toedieningswijze juist is;
  • of de medicijnen voor de juiste zorgvrager zijn.

Slide 2 - Slide

Indicatie en werking van medicijnen.
De indicatie is de reden dat iemand een bepaald medicijn voorgeschreven krijgt. 
Dit wordt door de arts bepaald. Sommige medicijnen hebben meerdere indicaties. 
Zij kunnen dus bij verschillende aandoeningen voorgeschreven
worden. 
Daarnaast kunnen verschillende medicijnen voor dezelfde indicatie worden gebruikt.

Slide 3 - Slide

De reden om medicijnen voor te schrijven is per zorgvrager verschillend. 

Het hangt af van de indicatie en op welke manier het medicijn gebruikt gaat worden. 

We onderscheiden hier de volgende redenen:
• symptoombestrijding;
• aandoeningen genezen;
• tekorten aanvullen;
• ziekten voorkomen;
• diagnostiek;
• medicijnonderzoek.

Slide 4 - Slide

Symptoombestrijding
Niet alle aandoeningen kunnen met medicijnen worden genezen. 
De meeste medicijnen worden gebruikt om bepaalde symptomen te bestrijden. 

Een voorbeeld hiervan is het toedienen van morfine bij ernstige pijn. 
De morfine verlicht de pijn (tijdelijk), maar neemt de oorzaak van de pijn niet weg. 
Dit noem je symptoombestrijding.

Slide 5 - Slide

Causale werking.
Medicijnen met een causale werking, ook wel curatieve 
medicijnen genoemd, pakken de onderliggende oorzaak van de symptomen aan. 
Deze medicijnen worden voorgeschreven met het doel een aandoening te genezen.
Antibiotica worden bijvoorbeeld vaak voorgeschreven bij een blaasontsteking.

Slide 6 - Slide

Tekorten aanvullen.
Medicijnen kunnen ook voorgeschreven worden als er sprake is van tekorten in het lichaam
Als iemand bloedarmoede heeft, kan dit komen door een ijzertekort. 
IJzer kan aangevuld worden met ijzertabletten. 
Als het tekort hiermee voldoende is aangevuld, gaat de bloedarmoede over.

Slide 7 - Slide

Profylactische toediening.
Als er nog geen ziekte is, maar deze met medicijnen voorkomen kan worden, spreek je van profylaxe

Veel mensen slikken bloedverdunners bij hartritmestoornissen. 
Dit is niet voor het behandelen van de hartritmestoornissen, maar om een beroerte te voorkomen. 

Bij een hartritmestoornis kunnen bloedpropjes in het hart ontstaan. 
Deze bloedpropjes kunnen vastlopen in de kleine vaten in het hoofd en zo een beroerte veroorzaken. 
Door het gebruik van bloedverdunners ontstaan minder bloedpropjes in het hart.

Slide 8 - Slide

Diagnostiek.
Soms wordt een ziekte bevestigd door medicijnen toe te dienen. 
De arts start dan op proef met de behandeling van de vermoedelijke aandoening en kijken of het medicijn werkt. 
Als het medicijn werkt, kan dat betekenen dat de arts het bij het juiste eind heeft. 
Het medicijn is hiermee onderdeel van de diagnostiek.

Slide 9 - Slide

Medicijnonderzoek.
Bij onderzoek naar medicijnen is het belangrijk om aan te tonen wat de werking is. 
Om dit vast te kunnen stellen, wordt vaak aan één groep het echte medicijn gegeven en aan de andere (vergelijking)groep een placebo
Een placebo is een medicijn zonder werking. 

Slide 10 - Slide

Medicijnonderzoek
De deelnemers aan het onderzoek weten niet welk medicijn ze gekregen hebben (met of zonder werkzame stof). 

Op deze manier wordt goed gekeken wat de werking van het medicijn is en wat de werking is van de ‘gedachte’ dat het medicijn werkt.

Slide 11 - Slide

Bijwerkingen
Vrijwel alle medicijnen kennen ook bijwerkingen. 
Deze worden vaak afgewogen tegen de werking van het medicijn. 
Per zorgvrager moet worden bepaald of de werking een belangrijker effect heeft dan de bijwerkingen. 
Als een bijwerking wordt opgemerkt die nog niet bekend is, moet deze worden gemeld bij het Lareb (www.lareb.nl). 

Slide 12 - Slide

De vormen van bijwerkingen:

• gewenning;
• verslaving;
• interactie met andere medicijnen;
• bijwerkingen die de dagelijkse handelingen van de
  zorgvrager beïnvloeden;
• lichamelijke klachten.

Slide 13 - Slide

Gewenning
Als een medicijn eerst goed werkt, maar na verloop van tijd niet meer, dan kan sprake zijn van gewenning. 
Het lichaam is dan gewend geraakt aan de werking van het medicijn, waardoor dezelfde dosering niet meer goed werkt.

Dit is vaak het geval bij pijnmedicatie bij bijvoorbeeld kankerpatiënten. 
Een sterker of ander medicijn is dan nodig om weer de juiste werking te krijgen.

Slide 14 - Slide

Verslaving
Een medicijn kan ook tot verslaving leiden. 
Niet alleen het lichaam, maar ook de geest kan afhankelijk worden van het medicijn. 
Als een zorgvrager stopt met het gebruiken van een bepaald medicijn kunnen ontwenningsverschijnselen optreden. 
Bijvoorbeeld slaaptabletten.

Slide 15 - Slide

Interacties
De wisselwerking tussen medicijnen, ook wel de interactie
genoemd, moet altijd goed in de gaten worden gehouden. 
Vaak gebeurt dit bij de apotheek. 

Wanneer met een nieuw medicijn gestart wordt, controleert de apotheek of
dit samengaat met de medicijnen die iemand al gebruikt. 
Medicijnen kunnen elkaar versterken of juist verzwakken, waardoor de werking verandert.

Slide 16 - Slide

Beïnvloeding leven
Bepaalde bijwerkingen van medicijnen kunnen de dagelijkse handelingen van de zorgvrager beïnvloeden. 
Een bekend voorbeeld is de beïnvloeding van de rijvaardigheid. Doordat de medicijnen duizeligheid, slaperigheid of een verminderd reactievermogen veroorzaken. 
Verkeersdeelname is daardoor niet meer veilig. Dit staat altijd vermeld in de bijsluiter.
Vervelende bijwerkingen kunnen ertoe leiden dat een zorgvrager de medicijnen niet of niet juist inneemt.

Slide 17 - Slide

Beïnvloeding leven
Bepaalde bijwerkingen van medicijnen kunnen de dagelijkse handelingen van de zorgvrager beïnvloeden. 
Een bekend voorbeeld is de beïnvloeding van de rijvaardigheid. Doordat de medicijnen duizeligheid, slaperigheid of een verminderd reactievermogen veroorzaken. 
Verkeersdeelname is daardoor niet meer veilig. Dit staat altijd vermeld in de bijsluiter.
Vervelende bijwerkingen kunnen ertoe leiden dat een zorgvrager de medicijnen niet of niet juist inneemt.

Slide 18 - Slide

Lichamelijke klachten.
Sommige medicijnen kunnen lichamelijke klachten tot gevolg hebben. Veelvoorkomende klachten zijn:
• maag- en darmklachten;
• hoofdpijn en duizeligheid;
• overgevoeligheid of allergische reactie.
Vaak gaan deze klachten over op het moment dat het lichaam gewend is geraakt aan het medicijn.

Slide 19 - Slide

Manieren om medicijnen toe te dienen.
  • onder de tong (sublinguaal);
  • in de wangzak;
  • via de neus;
  • via het oor;
  • via het oog;
  • via de luchtwegen;
  • op de huid;
  • rectaal of vaginaal

Slide 20 - Slide

Herhalingsles

Slide 21 - Slide

Toedieningswegen.
Met toedieningswegen worden de verschillende routes bedoeld waarlangs medicijnen kunnen worden gegeven.
Een toedieningsweg (bijvoorbeeld via de mond) is dus iets anders dan een toedieningsvorm (bijvoorbeeld
poedervorm).
Bij een toedieningsvorm draait het om de manier waarop een medicijn verwerkt is tot een bruikbaar product.

Slide 22 - Slide

Wat is het verschil tussen een toedieningsweg en een toedieningsvorm?
Toedieningsweg: de route waarlangs de medicijnen kunnen worden gegeven (mond, huid, oog etc.).

 
Toedieningsvorm: de manier waarop een medicijn is verwerkt tot een bruikbare product (capsule, dragee, drankje, injectie).

Slide 23 - Slide

Enteraal/parenteraal.
Het meest voorkomende voorbeeld van enterale toediening is het slikken van medicijnen via de mond (oraal).

Je kunt hierbij echter ook denken aan het toedienen van medicijnen via een neusmaagsonde of een zetpil in de anus (rectaal).

Slide 24 - Slide

Enteraal/parenteraal.
Toedieningswegen worden in twee hoofdgroepen opgedeeld:
  • medicijnen die buiten het maagdarmkanaal om worden toegediend (parenteraal).
  • medicijnen die via het maag-darmkanaal worden toegediend (enteraal).


Slide 25 - Slide

Lokale toediening.
Lokale toediening (plaatselijke) van een medicijn wordt gebruikt wanneer de gewenste plek van werking goed te bereiken is vanaf de buitenkant van het lichaam. 

Bij lokale toediening wordt het medicijn dan ook zo dicht mogelijk bij de gewenste plek van werking toegediend.

Slide 26 - Slide

Lokale toediening
Toedieningswegen die zich hiervoor het meest lenen zijn:

dermale toediening (via de huid);
pulmonale toediening (via de longen).

Slide 27 - Slide

Systemische toediening.
Wanneer het medicijn via de bloedsomloop naar de gewenste plek van werking wordt gebracht heet dit systemische toediening. 

Het medicijn moet dan wel worden opgenomen in het bloed.

Slide 28 - Slide

Systemische toediening
De meest gebruikte toedieningswegen bij systemische toediening zijn:

  • Enterale toediening:
      - orale toediening;
      - rectale toediening.
  • Parenterale toediening:
      - dermale toediening (via de huid);
      - veneuze toediening (via de ader).

Slide 29 - Slide

Lokaal/systemisch.
Het onderscheid tussen lokale en systemische toediening is niet altijd even duidelijk. 

Zo kan via de dermale toedieningsweg ook een deel van het medicijn in het bloed terechtkomen en soms wordt de dermale toedieningsweg zelfs gebruikt voor systemische toediening (transdermale toediening). 

Slide 30 - Slide

Lokaal/systemisch
Oraal kunnen ook tabletten worden toegediend die een specifieke werking hebben op bijvoorbeeld de darm of de maag, waarbij het medicijn nauwelijks wordt
opgenomen in het bloed. 

Wanneer systemische en lokale toediening allebei mogelijk zijn, wordt meestal voor lokale toediening gekozen. 

Slide 31 - Slide

Lokaal/systemisch
Bij lokale toediening is er namelijk minder kans op bijwerkingen, doordat het medicijn geen tot weinig interactie heeft met de rest van het lichaam. 

Daarnaast is er bij lokale toediening in totaal een minder hoge concentratie van het medicijn nodig dan bij systemische toediening.

Slide 32 - Slide