1 oktober

1 oktober
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsISK

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

1 oktober

Slide 1 - Slide

Programma
16 minuten lezen
oefenen met voegwoorden

Slide 2 - Slide

Doel
Aan het eind van de les, kun je twee zinnen
koppelen met een voegwoord.
Je weet wanneer je EN, OF, WANT, MAAR en OMDAT
moet gebruiken. 

Slide 3 - Slide

Hoe zat het ook alweer?
Wanneer gebruik je en?
Wanneer gebruik je of?
Wanneer gebruik je want?
Wanneer gebruik je omdat?
Wanneer gebruik je maar?

Slide 4 - Slide

En
Twee dingen
Ik eet pizza en patat.
Ik koop chocola en chips. 

Slide 5 - Slide

Of
Kiezen
Ik mag een koekje of chocola. 
Ik ga lezen of ik ga schrijven.

Slide 6 - Slide

Want
Waarom?
Ik ben te laat. Ik heb de bus gemis.
Ik ben te laat, want ik heb de bus gemist.

Ik ga voetballen. Ik vind dat leuk. 
Ik ga voetballen, want dat vind ik leuk. 

Slide 7 - Slide

Omdat 
Waarom
De volgorde verandert...
Ik ben te laat, omdat ik de bus gemist heb.
Ik ga voetballen, omdat ik dat leuk vind.

Slide 8 - Slide

Maar
Tegenstelling
Ik wil een auto kopen, maar ik heb geen geld. 
Ik wil leren, maar ik heb hoofdpijn. 

Slide 9 - Slide

Oefenen
We gaan verder met oefenen.
We beginnen met want.
Koppel twee zinnen met het woord want. 

Let op: voor het woord want komt een komma:
Ik wil naar buiten, want het is mooi weer. 

Slide 10 - Slide

Omdat
En nu met omdat.
Let op de volgorde.
Ook voor omdat komt een komma.

Ik wil naar buiten, omdat het mooi weer is. 

Slide 11 - Slide

maar
Ook voor maar komt een komma...

Slide 12 - Slide

Dus...
Voor en en of geen komma.
Voor want, omdat en maar komt wel een komma.

Slide 13 - Slide

Tot slot
We hebben nu steeds geoefend met één voegwoord tegelijk.
Nu moet je zelf kiezen: welk woord past? 

Slide 14 - Slide