Havo 1 week 4

Aujourd'hui, c'est lundi le ... janvier
1 / 29
next
Slide 1: Slide
FransVoortgezet speciaal onderwijs

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Aujourd'hui, c'est lundi le ... janvier

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Le programme d'aujourd'hui
*Les affaires scolaires
*Explication
*Lire et travailler en groupes
*Un petit test

Slide 8 - Slide

Les objectifs
*Je kunt korte teksten met korte zinnen begrijpen, waarin veel bekende namen, woorden en uitdrukkingen voorkomen;
*Je kunt eenvoudige borden, aanplakbiljetten, posters, enz. in alledaagse situaties begrijpen. 

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Les affaires scolaires:
Welke weet je nog? Noteer er zoveel mogelijk F-N

Slide 11 - Open question

Slide 12 - Slide

Mon collège
1. Tu vas à quel collège?
2. Tu es en quelle classe?
3. C'est qui/qui est, ton prof principal/ ton prof de maths/ton prof d'anglais/...?
4. Il/elle est comment? (Comment tu trouves le/la prof?
5. Tu aimes les maths/l'histoire ...?
6. Tu as de bonnes notes?
7. Tu habites loin du collège/de l'école?
8. A quelle heure tu commences le lundi/mardi/...?
9. Quelle est ta matière préférée? et pourquoi?
10. Qu'est-ce que tu fais après l'école?




Slide 13 - Slide

la négation

Slide 14 - Slide

De ontkenning= la négation

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Je comprends la négation.
A
Oui!
B
Je ne comprends pas la négation.
C
Un peu.

Slide 17 - Quiz

Uit welke woorden bestaat de ontkenning
A
alleen pas
B
alleen ne
C
ne/n' pas
D
no pas

Slide 18 - Quiz

Wat betekent de ontkenning ne...pas?
A
geen
B
niet
C
nooit
D
niet meer

Slide 19 - Quiz

Bij de ontkenning komt "ne" voor het voltooid deelwoord en "pas" erachter.
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quiz

Uit welke woorden bestaat de ontkenning
A
alleen 'pas'
B
alleen 'ne'
C
ne pas/n'.. pas
D
geen van deze

Slide 21 - Quiz

Waar staat de ontkenning in een Franse zin?
A
helemaal achteraan
B
achter het werkwoord
C
om de persoonsvorm
D
achter het onderwerp

Slide 22 - Quiz

Wat is de juiste ontkenning van il y a?
A
il y n'a pas
B
il n'y a pas
C
il y a pas
D
il ne y a pas

Slide 23 - Quiz

Kies het antwoord waarbij de ontkenning goed is gebruikt.
Ça va?
A
Non, ne ça va pas.
B
Non, ça ne va pas.

Slide 24 - Quiz

[C'est possible.]
Hoe maak je de ontkenning met de zin hierboven?
A
Ne c'est pas possible.
B
N'est pas possible.
C
Ce n'est pas possible.
D
N'c'est pas possible.

Slide 25 - Quiz

In welke zin is de ontkenning goed toegepast?
A
Ne pas je vais à l'école.
B
Pas l'école ne je vais à.
C
Je vais ne pas à l'école.
D
Je ne vais pas à l'école.

Slide 26 - Quiz

                faire les sources G et H.
                   
sur l'ordinateur portable / dans le livre d'exercices.
en binômes (2).
20 minutes.
Je kunt belangrijke informatie uit een leestekst halen.
apprendre vocabulaire / continuer le travail / répéter chapitre 1.
timer
5:00

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide