2VWO herh gram chapitre 3

Bonjour tout le monde!
  • zitten volgens plattegrond
  • we herhalen de grammatica van chap 3
  • daarna spreekvaardigheid phrases clés G page 122

1 / 49
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Bonjour tout le monde!
  • zitten volgens plattegrond
  • we herhalen de grammatica van chap 3
  • daarna spreekvaardigheid phrases clés G page 122

Slide 1 - Slide

Getallen tot 1000
Leer de getallen goed
je moet de getallen kunnen verstaan ( luistervaardigheid) en uit kunnen schrijven

Slide 2 - Slide

78
35
141
252
999
cent-quarante-et-un
cent-cinquante-et-un
soixante-huit
deux-cent-cinquante-deux
soixante-dix-huit
neuf-cent-quatre-vingt-dix-neuf
trente-cinq
neuf-cent-soixante-neuf 

Slide 3 - Drag question

Welk getal?
seize

Slide 4 - Open question

Welk getal?
vingt-sept

Slide 5 - Open question

Welk getal?
quatre-vingt-un

Slide 6 - Open question

Schrijf in het Frans:
42

Slide 7 - Open question

Schrijf in het Frans:
71

Slide 8 - Open question

Schrijf in het Frans:
429

Slide 9 - Open question

Schrijf in het Frans:
1000

Slide 10 - Open question

Aanwijzend voornaamwoord
Grandes Lignes vwo 2 
Chapitre 3 Paragraphe D
(p. 110)

Slide 11 - Slide

Aanwijzend vnw?
(Nederlands)

Slide 12 - Mind map

Aanwijzend voornaamwoord
In het Nederlands: deze auto, die auto, dit huis, dat huis.
>> Afhankelijk van de/het.

In het Frans zijn de aanwijzende voornaamwoorden afhankelijk van mannelijk, vrouwelijk, enkelvoud, meervoud van het zelfstandig naamwoord.




Slide 13 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
In het Nederlands dus deze, die, dit, dat. In het Frans:

Mannelijk enkelvoud (medeklinker):         CE                   garçon             Mannelijk enkelvoud (klinker):                     CET                ami
Vrouwelijk enkelvoud (altijd):                        CETTE          fille / amie
Meervoud (altijd):                                                CES               élèves

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Choisis le bon mot.
(Deze/die) vélo est à moi.
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 16 - Quiz

Choisis le bon mot.
(Dit/dat) fille s'appelle Lola.
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 17 - Quiz

Choisis le bon mot.
(Deze/die) parents sont stricts.
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 18 - Quiz

Choisis le bon mot.
(Dit/dat) adresse (v) est ici.
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 19 - Quiz

Choisis le bon mot.
(Dit/dat) hôtel (m) est luxueux.
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 20 - Quiz

Choisis le bon mot.
(Deze/die) famille est belle.
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 21 - Quiz

Choisis le bon mot.
(Dit/dat) pays est beau.
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 22 - Quiz

Aller plus loin...
Aanwijzende voornaamwoorden:
Révise les exercices 17 et 18 (p. 110-112)





Slide 23 - Slide

VOULOIR & POUVOIR
Grandes Lignes vwo 2 
Chapitre 3 Paragraphe H
(p. 124)

Slide 24 - Slide

POUVOIR (= kunnen, mogen)
Présent:
Je peux
Tu peux
Il/elle/on peut
Nous pouvons
Vous pouvez
Ils/elles peuvent
Leer deze vormen uit je hoofd!

Slide 25 - Slide

VOULOIR (= willen)
Présent:
Je veux
Tu veux
Il/elle/on veut
Nous voulons
Vous voulez
Ils/elles veulent
Leer deze vormen uit je hoofd!

Slide 26 - Slide

Remplis le bon verbe.
Je (vouloir, présent) une baguette.

Slide 27 - Open question

Remplis le bon verbe.
Vous (vouloir, présent) quoi?

Slide 28 - Open question

Remplis le bon verbe.
On (pouvoir, présent) faire quoi?

Slide 29 - Open question

Remplis le bon verbe.
Les profs (pouvoir, présent) attendre.

Slide 30 - Open question

Remplis le bon verbe.
Tu (vouloir, présent) m'aider?

Slide 31 - Open question

Remplis le bon verbe.
Jij kan zaterdag shoppen?

Slide 32 - Open question

Remplis le bon verbe.
Zij willen een kado kopen

Slide 33 - Open question

Aller plus loin...
Pouvoir + vouloir:
Révise les exercices 31+32 (p. 124-125)

Slide 34 - Slide

les prépositions 
in of naar
    à = voor plaatsnaam= à Amsterdam 
    au- voor mnl land= Au Japon 
    en = vrouwelijk land (eindigt op e ) = en France 
    aux= meervoud land (eindigt op s of x) = aux Pays-Bas 


Slide 35 - Slide

Vul het juiste voorzetsel in
à, au, aux of en
Il va … Portugal

Slide 36 - Open question

Il habite … Utrecht

Slide 37 - Open question

Il va partir … France

Slide 38 - Open question

Nous allons ….. Etats-Unis

Slide 39 - Open question

Il habite … Maroc

Slide 40 - Open question

Anne adore la vie … Pays-Bas

Slide 41 - Open question

l'ordre des mots
Bepaling van tijd: wanneer 
onderwerp: ik, jij, hij, wij, Marie, Pierre, La mère de Pierre, Madame Otten, etc.
hele gezegde: alle werkwoorden achter elkaar. Meestal maar 1 werkwoord.
(lijdend vw): Wie of wat + gezegde + onderwerp
(meew vw): aan/voor wie/wat?
bepaling van plaats: waar? 
Bijv         Hier jai donné un cadeau à ma mère à Leeuwarden 
 

Slide 42 - Slide

Eenvoudige zinnen zijn prima, maar... 
Jullie mogen kortere zinnen maken. Bijvoorbeeld:
Marie marche à la Tour Eiffel.
Maar... als je alleen maar voor de simpele oplossingen gaat, krijg je ook een cijfer dat daarop gebaseerd is. Ik zie graag zinnen met voegwoorden! (Nadat, voordat, als, wanneer, of, en, etc)
Après que la mère de Pierre ferme la porte, Marie marche à la Tour Eiffel.

Slide 43 - Slide

Fais une bonne phrase:
en été ai Italie j'

Slide 44 - Open question

Fais une bonne phrase:
s'appelle ami mon Pierre

Slide 45 - Open question

Fais une bonne phrase:
un à Marie je cadeau demain donne

Slide 46 - Open question

Ontkenning
Hoe voeg je een ontkenning toe? (dus dat iets niet zo is, of niet meer...) 
ne of n' zet je voor het werkwoord
pas (niet) of plus (niet meer) zet je meteen achter het werkwoord.

Marie aime Pierre.    Marie n'aime plus Pierre.
Marie donne un coup de poign à Pierre        Marie ne donne pas un coup de poign à Pierre.

Slide 47 - Slide

Maak de zin ontkennend: Zet n' ... plus op de juiste plaats in de zin.
Pierre aime sa mère.

Slide 48 - Open question

Maak de zin ontkennend: Zet ne ... pas op de juiste plaats in de zin.
Le train marche.

Slide 49 - Open question