Lesweek 13

Persoonlijke verzorging
                      W2
Les 11
1 / 24
next
Slide 1: Slide
WelzijnMBOStudiejaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Persoonlijke verzorging
                      W2
Les 11

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
  • Aan het einde van de les weet je welke beperkingen en aandoeningen je tegen kunt komen in het werkveld

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Programma
  • Terugblik vorige les
  • Theorie les beperkingen en aandoeningen
  • Zelfstandig werken

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Wat doen hormonen?

Slide 4 - Open question

This item has no instructions

Welk hormoonklier maakt het groeihormoon aan?
A
Schildklier
B
Hypofyse
C
Alvleesklier
D
Geslachtshormoon

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Welk hormoon worden in je bijnieren aangemaakt?
A
Testosteron
B
Insuline
C
Adrenaline
D
Groeihormoon

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Insuline wordt aangemaakt in je alvleesklier?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Theorie les 
Pak je aantekeningen/notities erbij

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Van een stoornis is sprake wanneer een orgaan of lichaamsfunctie ontbreekt, afwijkingen vertoont, of beschadigd is, rekening houdend met de leeftijd van de betrokkene

Een beperking is een moeilijkheid of onmogelijkheid om bepaalde normale menselijke activiteit uit te voeren.

Bij een handicap is sprake van een verlies van mogelijkheden om op normale wijze deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer.

Bij ziekte is sprake van een verstoorde werking van een of meer organen. Ziekte verwijst naar een proces of een ontwikkeling in de tijd. Een ziekte heeft meestal een begin, een bepaald verloop en een – gunstig of ongunstig – einde. 

Een aandoening is iedere afwijking van de gezonde toestand van lichaam of geest

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Er zijn verschillende vormen van beperkingen oa;
Verstandelijke beperking
Lichamelijke beperking
Aangeboren beperking
Niet-aangeboren beperking


Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Verstandelijke beperkingen: 
Het gaat om duidelijke beperkingen die iemand heeft in het intellectuele (verstandelijke) functioneren en het aanpassingsvermogen. 

Beperkingen op verstandelijk gebied kunnen aangeboren en niet-aangeboren zijn.
Je kunt mensen met een verstandelijke beperking indelen naar het niveau van hun functioneren. (zie volgende dia)


Als je gaat werken met mensen met een verstandelijke beperking, is het belangrijk om niet alleen maar uit te gaan van deze indeling. De indeling is alleen bedoeld om een idee te geven van mogelijkheden en onmogelijkheden bij een bepaald niveau van functioneren.


Slide 11 - Slide

This item has no instructions

LVB
Licht verstandelijke beperking
MVB
Matig verstandelijke beperking
EVB
Ernstig verstandelijke beperking
ZEVB
Zeer ernstige verstandelijke beperking
Kleine verstandelijke beperking waarbij iemand vooral een vertraagde ontwikkeling doormaakt en (meestal onder begeleiding) zelf vorm kan geven aan zijn eigen leven.
Milde verstandelijke beperking waarbij iemand een eenvoudig inzicht in zichzelf, in anderen en in de situatie heeft en in staat is een redelijke mate van zelfredzaamheid te ontwikkelen.
Grote verstandelijke beperking waarbij de cliënt de wereld ervaart via zijn lichaam
Zeer grote verstandelijke beperking waarbij iemand in zijn eigen wereldje leeft en niet of nauwelijks zelfredzaam is.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Bekende verstandelijke syndroom
Het bekendste syndroom is het syndroom van Down. Dit syndroom heeft altijd een verstandelijke beperking tot gevolg, meestal een matige verstandelijke beperking.


Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Stoornissen:
Een autismespectrumstoornis is een aangeboren stoornis in de informatieverwerking in de hersenen, met als gevolg beperkingen in sociale contacten en communicatie, beperkte en herhaalde (stereotiepe) gedragspatronen en star gedrag.

ADHD een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit. Iemand met ADHD is rusteloos, impulsief en kan zich moeilijk concentreren. ADHD staat voor attention deficit hyperactivity disorder.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Lichamelijke beperkingen: 
  • motorische beperkingen: er is sprake van bewegingsbeperkingen, zoals bij verlamming, spasticiteit; 
  • zintuiglijke beperkingen: het gehoor of gezichtsvermogen is beperkt, zoals bij iemand die doof of blind is;
  • orgaanbeperkingen: een bepaald orgaan functioneert beperkt of helemaal niet, zoals bij astma en andere longaandoeningen of bij nierpatiënten;
  • spraak- en taalstoornissen: er zijn problemen met de uitspraak van woorden of het begrijpen of uiten van taal, zoals bij stotteren of afasie.


Beperkingen op lichamelijk gebied kunnen aangeboren en niet-aangeboren zijn.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

De motorische beperkingen
 De motorische beperkingen die je in de maatschappelijke zorg het meest zult tegenkomen, zijn een dwarslaesie, spina bifida, spierziekten, multiple sclerose (MS) en reuma.


spina bifida Kind geboren met een open rug

Slide 20 - Slide

De gevolgen van spina bifida verschillen van persoon tot persoon. In de meeste gevallen zijn benen, spieren van de blaas en endeldarm verlamd.
Zintuiglijke beperkingen
Naast gebarentaal kun je ook gebruikmaken van de methodiek totale communicatie. Bij totale communicatie laat je bijvoorbeeld iemand een kopje zien en vraag je tegelijkertijd of hij thee wil.
Totale communicatie houdt in dat je niet alleen met woorden communiceert, maar ook via gebaren, door voorwerpen te laten zien en door lichaamscontact te maken.

Slide 21 - Slide

Bekijk gezamelijk het filmpje. Daar komt ook totale communicatie voor doormiddel van pictogrammen. 
Orgaanbeperkingen
Een orgaanbeperking is in wezen een chronische ziekte. Die ziekte kan voortdurend aanwezig zijn en continu beperkingen opleggen, maar het komt ook voor dat de cliënt perioden kent waarin hij erg ziek is en perioden waarin hij weinig van zijn ziekte merkt. De meeste orgaanbeperkingen worden in de loop van de tijd erger; er is sprake van een progressieve ziekte.

*Een progressieve ziekte is een ziekte die steeds erger wordt. Vaak is de ziekte uiteindelijk dodelijk.

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Spraak- en taalstoornissen
Wie een spraakstoornis heeft, spreekt bepaalde klanken, woorden of zinnen niet of verkeerd uit. Denk bijvoorbeeld aan stotteren. 

Bij een taalstoornis begrijpt iemand de taal (woorden en zinnen) niet of verkeerd en/of hij gebruikt ze niet of verkeerd. Bijvoorbeeld afasie.

Afasie: Stoornis in het taalgebruik en/of stoornis in het taalbegrip. Met als gevolg: moeite hebben om taal te begrijpen en/of om zich in woorden uit te drukken.
Een aantal aandachtspunten voor het omgaan met mensen met afasie is:

- Zoek communicatiemogelijkheden die de cliënt wél heeft en gebruik deze, zoals gebarentaal of communicatiebord. 
- Houd je communicatie zo eenvoudig mogelijk.
- Spreek in korte zinnen met de nadruk op trefwoorden.

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Zelfstandig werken
Thieme Meulenhoff opdrachten maken
Boek persoonlijke verzorging
Thema 1.1: 2ABC, 3C, 4A
Thema 1.2: 1A, 2A, 4AD, 5A, 7AC, 8A, 9B
Thema 1.3: 2B, 3A, 5, 6AB, 7B, 8G, 9A

Slide 24 - Slide

This item has no instructions