v3 les 2

Herhaling Passé composé

J'ai été en Grèce et en Suisse et toi.......??
1 / 20
next
Slide 1: Slide
FransVoortgezet speciaal onderwijs

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Herhaling Passé composé

J'ai été en Grèce et en Suisse et toi.......??

Slide 1 - Slide

Herhaling : Présent, Passé composé 
- Présent : Heden ( ik zing)
- Passé composé: Voltooid tegenwoordige tijd ( ik heb gezongen)

- Présent: Je chante
- Passé composé: J'ai chanté

Slide 2 - Slide

Passé composé
Iets dat in het verleden is afgerond = voltooid tegenwoordige tijd

ik heb gegeten = j'ai mangé
ik ben gegaan = je suis allé

Slide 3 - Slide

Hoe maak je een Passé composé?

A
avoir + ww op é
B
aller + ww op é
C
faire + ww op é
D
avoir

Slide 4 - Quiz

Vul het rijtje van avoir in!
+ vertaling!

Slide 5 - Open question

Welke zin staat in de voltooide tijd?
A
ik heb gespeeld
B
ik speelde
C
ik zal spelen
D
ik speelde

Slide 6 - Quiz

Tu (écouter)
A
as écouté
B
a écouté
C
ont écouté
D
e écouté

Slide 7 - Quiz

ils (regarder)
A
a regardé
B
ont regardé
C
e regardé
D
ent regardé

Slide 8 - Quiz

Wij hebben gewoond
A
vous avez habité
B
nous sommes habité
C
nous avons habité
D
nous habitons

Slide 9 - Quiz

Hoe maak je de passé composé?
avoir + voltooid deelwoord (é)
avoir / etre + voltooid deelw. (NL: hebben/zijn + vld deelw.)

voltooid deelwoord:
ww op -er = é (regarder) = regardé (gekeken)
ww op -re = u (vendre ) = vendu 
wanneer avoir of etre?

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Vul het rijtje van être in!
+ vertaling!

Slide 12 - Open question

Hoe maak je de passé composé?
A
avoir + voltooid deelw.
B
etre + voltooid deelw.
C
avoir of etre + voltooid deelw.
D
avoir en etre + voltooid deelw.

Slide 13 - Quiz

Ik ben gegaan
A
je suis allé
B
j'ai allé
C
je vais allé
D
je fais allé

Slide 14 - Quiz

wij hebben gegeten
A
nous avons mangé
B
on a mangé
C
nous sommes mangé
D
on est mangé

Slide 15 - Quiz

wij zijn geweest
A
Nous sommes été
B
Nous avons été
C
Vous êtes été
D
Vous avez été

Slide 16 - Quiz

Vergeet de uitzonderingen niet!
etre = j'ai été (ik ben geweest)
faire = j'ai fait ( ik heb gedaan/gemaakt)
avoir = j'ai eu (ik heb gehad)

Slide 17 - Slide

nous (regarder) = kijken
A
nous avons regardé
B
nous sommes regardé

Slide 18 - Quiz

ils (commencer) = beginnen
A
ils ont commencé
B
ils sont commencé

Slide 19 - Quiz

elles (retourner) = terugkomen
A
elles ont retourné
B
elles sont retourné

Slide 20 - Quiz