Gramm en spelling 3 en 4

Gramm. en spelling hoofdstuk 3 en 4
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Gramm. en spelling hoofdstuk 3 en 4

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Gramm. en spelling hoofdstuk 3 en 4
Leerdoel: Aan het eind van de les kun je
 - woordsoorten benoemen in een zin
- samenstellingen maken van woorden
- meervoudsvormen met -en, -eeën, -s en 's correct schrijven.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Woordsoorten

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Woordsoorten

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Woordsoorten
woordsoorten

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Samenstelling
Een woord dat bestaat uit twee of meer kleinere woorden, 
heet een samenstelling.

Bijvoorbeeld: 
voetbalwedstrijd

Slide 6 - Slide

Voetbalwedstrijd bestaat uit voetbal en wedstrijd, maar voetbal bestaat weer uit voet en bal. Deze samenstelling bestaat dus uit 3 woorden!
HFDST 3.8 SPELLING:
SAMENSTELLINGEN
Tussenletter -s-
Je schrijft de -s- als je die hoort in de samenstelling.

Als het rechter deel van de samenstelling ook met een s-klank begint, SCHRIJF JE DE TUSSEN -S OOK:

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Samenstellingen

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

MEERVOUDEN OP 'S: Let op!
Eindigt een woord op een enkele 
a, i, o, u, y
dan krijgt het meervoud -'s.
Dat is nodig om de klank gelijk te houden. 

oma - oma's (niet: *omas)
baby - baby's (niet: *babys)

Slide 9 - Slide

Benadruk dat de enkele 'e' hier niet tussen staat. Deze wordt aan het einde van een woord uitgesproken als stomme e en daar mag de -s direct achter. 
meervoud

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Meervouden
Veel zelfstandige naamwoorden hebben een meervoud.
Dit meervoud kan op verschillende manieren worden gevormd: 
- meervoud op -en (boom / bomen)
- meervoud op 's (oma / oma's) 
- meervoud op -eren (kind / kinderen) 
meervoud op -s (vakantie / vakanties) 

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

iën of ieën
  • Eindigt een woord in het enkelvoud op -ie en valt de klemtoon daar niet op?
  • Dan schrijf je in het meervoud -iën.
  • voorbeeld
    : kolonie – koloniën

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

iën of ieën
  • Eindigt een woord in het enkelvoud op -ie en valt de klemtoon daarop?
  • Dan schrijf je in het meervoud -ieën.
  • voorbeeld: amfibie – amfibieën

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Woordsoorten
MAKEN: 
OPDRACHT 2 EN 3 HFDST. 3.7 BLZ 50/51 -WOORDSOORTEN
OPDRACHT 2 EN 3 HFDST. 3.8 BLZ. 53/54 - MEERVOUDEN
timer
10:00

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Woordsoorten
MAKEN: 
OPDRACHT 2 , 3 en 4- HFDST. 4.7 BLZ 110/111 -pers.vnmw/bezittelijk voornaamwoord + als/dan



4e lesuur:
OPDRACHT 2 ,4 en 6 HFDST. 4.8 BLZ. 112/113 bijv. nw, stoffelijk bijv. nw + volt. deelwoord
timer
15:00
timer
20:00

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

bezittelijk voornaamwoord
Wat is een bezittelijk voornaamwoord?


mijn
onze/ons
jouw
jullie
zijn
hun
haar
uw
zijn

Slide 16 - Slide

This item has no instructions


Is het verwijswoord een 
persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?
Zij graven een zwembad in de tuin.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Persoonlijk voornaamwoord

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Wie haalt jullie op?

jullie is een persoonlijk voornaamwoord
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Noem het bezittelijk voornaamwoord.
Wat vond je van mijn doelpunt, Menno?
A
je
B
mijn
C
doelpunt
D
Menno

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions