De 3e naamval

De 3e naamval
1 / 45
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

De 3e naamval

Slide 1 - Slide

Na de 1e en 4e naamval, gaan we nu aan de slag met 
de 3e naamval!!!!

Slide 2 - Slide

Kijk goed naar de onderstaande zin en bepaal het onderwerp en het lijdend voorwerp uit de zin.

Der Vater kauft einen Koffer.
(De vader koopt een koffer.)
Het antwoord zie je op de volgende bladzijde.

Slide 3 - Slide

Der Vater kauft einen Koffer.

Der Vater (hij) is het onderwerp = 1e naamval
einen Koffer (hem )is het lijdend voorwerp = 4e naamval

Slide 4 - Slide

Sarah kauft der Mutter einen Koffer.
Sarah koopt voor moeder een koffer.
Er is een nieuw zinsonderdeel bijgekomen (der Mutter)
In het Nederlands heet dit een  meewerkend voorwerp.
In Nederlandse zinnen herken je het meewerkend voorwerp aan het feit dat je er de voorzetsels aan of voor  voor kunt zetten.
In het Duits laten wij aan en voor weg en zetten daarvoor het lidwoord in de derde naamval.


Slide 5 - Slide

Voorbeeld
Mijn vader schrijft de directeur een brief.
Je kunt ook zeggen:
Mijn vader schrijft aan de directeur een brief.
DU:
Mein Vater schreibt dem Direktor einen Brief.

Slide 6 - Slide

Onthou! 

In Duitse zinnen staat er geen voor of aan voor het meewerkend voorwerp in de zin.

Slide 7 - Slide

Bij het meewerkend voorwerp krijgen alle lidwoorden een andere uitgang. Zie bovenstaand overzicht. De aanwijzende voornaamwooren dies-. jed-, solch-, welch-, manch-, all- krijgen dezelfde uitgangen als de lidwoorden van de der-groep, en de bezittelijke voornaamwoorden krijgen dezelfde uitgangen als de woorden uit de ein-groep.

Slide 8 - Slide

Naamvallen schema met zelfstandig naamwoord:
der-Gruppe:
                       m                          v                        o                          mv
1e           der Mann           die Frau          das Kind          die Freunde
3e          dem Mann         der Frau         dem Kind        den Freunden
4e          den Mann          die Frau          das Kind          die Freunde

Slide 9 - Slide

Onthou!

In de 3e naamval krijgt het zelfstandig naamwoord in het meervoud een extra -n op het eind behalve als het woord in het meervoud al op een- n of een -s eindigt.
Voorbeeld:
Ich schreibe meinen Freunden eine E-Mail.
Ich schicke meinen Eltern eine Karte.

Slide 10 - Slide

Naamvallen schema met zelfstandig naamwoord:
ein-Gruppe:
                       m                          v                        o                          mv
1e         ein Mann              eine Frau         ein Kind          keine Freunde
3e        einem Mann       einer Frau        einem Kind   keinen Freunden
4e        einen Mann         eine Frau         ein Kind          keine Freunde

Slide 11 - Slide

Ontleden stap voor stap, nog even kort samengevat:
 Voorbeeld zin: Der Vater gibt der Tochter einen Brief.
 
Stap 1: Vertaal de zin naar het Nederlands 
     Vertaling: De vader geeft (aan) de dochter een brief.

Stap 2:  De zelfstandige naamwoorden zoeken en met hij, hem of voor/aan haar vervangen.
     Der Vater gibt der Tochter einen Brief (hij geeft hem aan haar)
     hij is onderwerp in deze zin: Der Vater
     hem is lijdend voorwerp in deze zin: einen Brief
     aan haar is  meerwerkend voorwerp in deze zin: der Tochter

Slide 12 - Slide

Nu ga je aan de slag met een paar oefenzinnen.

Slide 13 - Slide

Wat is in deze zin het meewerkend voorwerp ?

Der Ober bringt der Frau einen Kaffee.

A
der Ober
B
der Frau
C
einen Kaffee

Slide 14 - Quiz

Wat is in deze zin het meewerkend voorwerp ?

Der Vater erzählt einem Freund einen Witz.

A
der Vater
B
einen Witz
C
einem Freund

Slide 15 - Quiz

Wat is in deze zin het meewerkend voorwerp ?

Hast du den Nachbarn einen Brief geschickt?

A
du
B
einen Brief
C
den Nachbarn

Slide 16 - Quiz

In de 3e naamval krijgt het zelfstandig naamwoord een extra -n als...
A
het meervoud is
B
het mannelijk is
C
het onzijdig is
D
het vrouwelijk is

Slide 17 - Quiz

Ich schicke .......... Großeltern (mv) eine Karte.
A
die
B
der
C
den
D
das

Slide 18 - Quiz

Der Junge bringt .......... (de) Vater die Zeitung.
A
der
B
die
C
den
D
dem

Slide 19 - Quiz

Der Mann hat ....... (een) Kind ein Spiel geschenkt.
A
einem
B
ein
C
einen
D
einer

Slide 20 - Quiz

Die Lehrerin erzählt ......(de) Schüler.... eine tolle Geschichte.
A
die - n
B
den -n
C
der -n
D
dem -n

Slide 21 - Quiz

Gut gemacht !!!!!!!!

Slide 22 - Slide

voorzetsels van de 3e naamval
Net als de 4e naamval heeft ook de 3e naamval zijn eigen voorzetsels, namelijk:
mit, nach, bei, seit, von, zu, aus, außer, gegenüber.
(uitleg zie volgende slide)
Staat één van deze woorden onmiddelbaar voor de spatie in een oefenzin,
moet (!) jij de derde naamval toepassen.

Slide 23 - Slide

außer
behalve
Außer uns darf niemand in dem Auto fahren.
gegenüber
tegenover
Die Apotheke ist auf der anderen Seite, 
gegenüber dem Supermarkt.

Slide 24 - Slide

Kijk goed naar de onderstaande zin. 
De oefenzin ziet er als volgt uit:
Der Vater kauft mit (zijn).............. Tochter einen Koffer.
Uitgewerkt staat er dan: 
Der Vater kauft mit seiner Tochter einen Koffer.
(De vader koopt met zijn dochter een koffer.)

Slide 25 - Slide

Hier nog een keer het naamvalschema voor een aantal oefeningen.

Slide 26 - Slide

Sie wohnt seit ein_____halben Jahr (o) in Hamburg.
A
ein
B
einen
C
einem
D
einer

Slide 27 - Quiz

Meine Katze spielt gerne mit dein_____Hund____.
A
deinem Hund
B
deinen Hunden
C
dein Hund
D
deinem Hunden

Slide 28 - Quiz

Wir spielen diese Woche gegen
euer_____Team (o).
A
eueres
B
eueren
C
eurer
D
euer

Slide 29 - Quiz

Aus welch_____Tierheim kommt der Terrier?
A
welche
B
welchen
C
welchem
D
welches

Slide 30 - Quiz

 Extra oefenen met digitale opdrachten? 

   Wil jij extra oefeningen digitaal maken?
Ga dan naar de volgende slides.
Met deze oprachten oefen je alle naamvalgrammatica nog een keer.

Bij sommige oefeningen staat achter de zelfstandige naamwoorden m, w of s. Dat zijn de afkortingen voor de Duitse woorden männlich, weiblich, sächlich.

m staat dus voor mannelijk
 w staat dus voor vrouwelijk 
s staat dus voor onzijdig

Slide 31 - Slide

Nu ga je aan de slag met een paar oefenzinnen.
Alles door elkaar

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Link

Slide 34 - Link

Slide 35 - Link

Slide 36 - Link

Slide 37 - Link

Nog een keer alles door elkaar!

Slide 38 - Slide

.......Tierpfleger (m) hat ............Besucher....(mv) etwas über die Tiere erzählt.
A
ein / dem/n
B
einen/ die/-
C
ein/den/ -
D
ein/den/n

Slide 39 - Quiz

Wir haben ..............Zoo (m) besucht.
A
ein
B
eine
C
einen
D
einer

Slide 40 - Quiz

............Eltern bringen mir ein Geschenk mit.
A
meinen
B
meine
C
mein
D
meines

Slide 41 - Quiz

Leider haben wir ...............Löwen (=m en mv) im Zoo gesehen.
A
keinen
B
kein
C
keiner
D
keine

Slide 42 - Quiz

Ich habe .........Känguru (o) Futter gegeben.
A
an das
B
dem
C
die
D
den

Slide 43 - Quiz

.......Tierpfleger (m) hat ............Besucher....(mv) etwas über die Tiere erzählt.
A
ein / dem/n
B
einen/ die/-
C
ein/den/ -
D
ein/den/n

Slide 44 - Quiz

.......Jungtiere....... (mv)durften wir leider .....Futter (o) geben.
A
An diese/ - / keine
B
Dieses/n/kein
C
Diesem/ - / kein
D
Diesen/ n/ kein

Slide 45 - Quiz