BS1: Fenotype en genotype

GENETICA
1 / 35
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

GENETICA

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

H3: 
Genetica
BS 1: 
Fenotype en genotype
Begrippen: fenotype, genotype, karyotype, karyogram, homologe chromosomen, geslachtschromosomen, gen, nucleotiden, genoom, basenparing, DNA-sequentie, genexpressie, inactivatie, milieufactoren, modificatie, aangeboren afwijking, erfelijke ziekte/aandoening

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
  1. Je kunt omschrijven wat het fenotype en wat het genotype van een organisme is.
  2. Je kunt omschrijven wat DNA-sequentie en genexpressie betekenen.
  3. Je kunt uitleggen dat een fenotype tot stand komt door de combinatie van milieufactoren en de omgeving.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Fenotype 
Genotype
  • De uiterlijke (zichtbare) kenmerken van een organisme
  • Combinatie van genen en milieufactoren (licht, lucht, voeding, etc)
  • Kunnen worden veranderd
  • De informatie voor de erfelijke eigenschappen in het DNA
  • Aangeboren

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Voorbeelden van erfelijke/genetische eigenschap

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Welke duim heb jij?

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Welke variant heb jij? Links of rechts?

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Fenotypische modificatie
Modificatie van het fenotype:
  • = Verandering fenotype
  • Genetisch materiaal verandert niet
  • Is niet erfelijk

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Genotype of milieu?
  •  Sommige eigenschappen zijn (vrijwel) uitsluitend bepaald door genotype 
        Voorbeelden? Oogkleur, bloedgroep 
 
  •  Andere eigenschappen zijn (vrijwel) uitsluitend bepaald door milieu 
        Voorbeelden?  Litteken, lengte van de nagels 
  
  •  Bij veel eigenschappen stelt genotype de uiterste grenzen vast en bepaalt      het milieu hoe dicht de grenzen worden benaderd 
        Voorbeeld... 
 
 
 Bij veel eigenschappen stelt genotype de uiterste grenzen vast en 
  bepaalt het milieu hoe dicht de grenzen worden benaderd 
 
Voorbeeld? 

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Mathilde laat haar haren blonderen bij de kapper. Verandert hierdoor haar genotype?
En haar fenotype?
A
genotype wel fenotype niet
B
genotype niet fenotype wel
C
genotype niet fenotype niet
D
genotype wel fenotype wel

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Heeft een vlinder hetzelfde fenotype als de rups waaruit hij is ontstaan? En hetzelfde genotype?
A
alleen hetzelfde fenotype
B
alleen hetzelfde genotype
C
zowel hetzelfde fenotype als hetzelfde genotype

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Leerdoelen 1
Je kunt omschrijven wat het fenotype en wat het genotype van een organisme is.

Had je allebei de opgaven goed? Dan heb je alle uitleg van leerdoel 1 begrepen. 

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Chromosomen
  • Zijn lange dunne draden in de celkern.
  • Alleen bij delende cellen zijn ze onder de lichtmicroscoop zichtbaar.
  • Mensen hebben 23 paren homologe (vergelijkbare)  chromosomen.
  • Homoloog: gelijk in vorm en lengte.
  • In totaal 46 chromosomen (2n)
  • 22 paar autosomen (=  lichaamschromosomen)
  • 1 paar  geslachtschromosomen  (X en Y niet identiek)

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Chromosomen
  • Karyotype: rangschikking van chromosomen. Ook wel karyogram of chromosomenportret

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Diploïd / haploïd
Lichaamscellen zijn diploïd
(chromosomen in paren)

Geslachtscellen zijn haploïd
(chromosomen in enkelvoud)

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Samenvatting

Lichaamscel: 23 paar chromosomen (46 totaal)

  • 22 paar 'gewone' chromosomen
  • 1 paar geslachtschromosomen

Geslachtscel: 23 chromosomen

  • 22 'gewone' chromosomen
  • 1 geslachtschromosoom

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Chromosomen

Chromosomen bestaan uit opgerold chromatine (1 sliert van een dubbele chromosoom).

Chromatine bestaat uit strengen DNA, gewikkeld rond histonen (balvormige eiwitten).




Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

DNA
DNA bestaat uit lange ketens van nucleotiden:
  1. Fosfaatgroep 
  2. Desoxyribose (suiker)
  3. Stikstofbase

4 soorten stikstofbasen:
Adenine, Thymine, Guanine of Cytosine

Complentaire baseparing: 
koppels A-T en C-G 

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Genen
Een gen bevat informatie voor een of meerdere erfelijke eigenschappen.

Bij een erfelijke eigenschap zijn vaak meerdere genen betrokken.







Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Genen
Voor elke erfelijke eigenschap geldt:




Je hebt 1 gen van je moeder en 1 gen van je vader gekregen

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

De genexpressie (activiteit, denk aan spierballen) van cellen in je huid is niet gelijk aan de genexpressie van cellen van je lever.

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

genexpressie
waarom is er genexpressie nodig? voorbeelden
  • gen voor insuline aanmaak in je huid?
  • gen voor haargroei aan in je darmen? 
  • gen voor verteringsenzymen in je maag?             ;-)

Het tot uiting komen van een gen, actief zijn, bv net als spierballen die groeien door te trainen

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Dit hiernaast is een karyogram van een....
A
zaadcel
B
eicel
C
lichaamscel
D
is niet te zeggen

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Hoeveel chromosomenparen hebben de meeste mensen in hun lichaamscellen?
A
22
B
23
C
44
D
46

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Hoeveel erfelijk materiaal heeft een geslachtscel, ten opzichte van een gewone cel.
A
Net zoveel
B
de helft
C
een kwart
D
2x zoveel

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Wat is genexpressie?
A
het tot uiting komen van een gen
B
het afgelezen worden van een gen
C
het maken van eiwitten op ribosomen
D
het maken van verschillende celtypen

Slide 28 - Quiz

Genexpressie is het tot uiting komen van genen. Hiervoor moet het gen afgelezen worden, en worden vertaald naar een eiwit. Genexpressie zorgt ervoor dat er verschillende celtypen (kunnen) bestaan. 
Is bij een muis de genexpressie in een levercel gelijk aan de genexpressie in een longcel?
A
Ja
B
Nee
C
Kan je niet weten

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Leerdoel 2

Je kunt omschrijven wat DNA-sequentie (volgorde van ATG en C) en genexpressie betekenen.

Had je 5 of meer van bovenstaande vragen goed, dan heb je het doel gehaald. 

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Aangeboren of erfelijk?
  • Aangeboren: wanneer afwijking, aandoening of ziekte in de baarmoeder ontstaat, tijdens de ontwikkeling

  • Erfelijk: wanneer de afwijking, aandoening of ziekte genetisch via de ouders wordt doorgegeven

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Welke stelling is juist?
A
Fenotype = genotype + milieu
B
Milieu = genotype + fenotype
C
Genotype = fenotype + milieu

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Leerdoel 3
Je kunt uitleggen dat een fenotype tot stand komt door de combinatie van milieufactoren en de omgeving.

Had je bovenstaande vraag goed? Dan heb je leerdoel 3 gehaald. 

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Opdrachten
Maak de opdrachten van 3.1
BINAS opdrachten mag je overslaan

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Microscopie
Maak een tekening van een cel die deelt

Slide 35 - Slide

This item has no instructions