• What is LessonUp
  • Search
  • Channels
  • AI tools

    Beta

‹Return to search

Verwijswoorden

1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Verwijswoorden gebruik je in een tekst omdat...
A
verwijswoorden handig zijn om te gebruiken
B
het lezen hierdoor gemakkelijker wordt
C
de schrijver niet steeds hetzelfde woord wil gebruiken
D
de schrijver lui is

Slide 2 - Quiz

De studenten gaan zometeen hard aan het werk. Ze hebben geleerd hoe ze verwijswoorden kunnen herkennen en toepassen in een zin.

Waar verwijst “ze” naar?
A
De studenten
B
Hard
C
Werk
D
Verwijswoorden

Slide 3 - Quiz

Aanwijzende voornaamwoorden

Slide 4 - Mind map

Met aanwijzende voornaamwoorden wijs je personen of dingen aan.
Dit, deze, dat, die
  •  Met dit en deze verwijs je naar iemand of iets dichtbij.
  • met dat en die verwijs je naar iemand of iets ver weg.


Slide 5 - Slide

Dit huis is van mij en dat is jouw huis.
Wat zijn de aanwijzende voornaamwoorden in deze zin?
A
Dit
B
Dit en dat huis
C
Dit en dat
D
Dat

Slide 6 - Quiz

Wat is goed?
A
Dit boek
B
Deze boek

Slide 7 - Quiz

Wat is goed?
A
Dit virus
B
Deze virus

Slide 8 - Quiz

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
A
dit
B
deze
C
die
D
dat

Slide 9 - Quiz

Met betrekkelijke voornaamwoorden verwijs je naar woorden die eerder in de tekst staan.
Het-woorden  enkelvoud         De-woorden enkelvoud of meervoud
Dat                                      Die

Slide 10 - Slide

Het geld dat wij hebben verdiend.
De jongen die een jong zusje heeft.
De plannen die Sandra had gemaakt.

Slide 11 - Slide

De betrekkelijke voornaamwoorden wat en wie verwijzen naar iets of iemand eerder in de tekst.

Slide 12 - Slide

Wat gebruik je:
  • Na onbepaalde voornaamwoorden als iets, niets, alles of enige:
                 - Alles wat je hier ziet, is zelfgemaakt.
  • Na dat of datgene:
                - Dat wat je niet hebt, is altijd het aantrekkelijkst.
  • Na de overtreffende trap:
                - Het eerste wat ik doe als ik thuiskom, is de hond aaien.
  • Als verwijzing naar een zin die ervoor staat:
                 - Ik ben heel ziek, wat niet goed uitkomt.

Slide 13 - Slide

Oefenen 
Maken opdracht verwijswoorden en voegwoorden:
Taalblokken Spelling en Grammatica 2F
Hoofdstuk 1 Verwijswoorden en voegwoorden
Opdrachten 1 t/m 11 (tevens huiswerk)

Slide 14 - Slide

More lessons like this

Verwijswoorden

December 2023 - Lesson with 16 slides
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

Verwijswoorden

July 2021 - Lesson with 15 slides
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

Verwijswoorden

October 2022 - Lesson with 19 slides
NederlandsMBOStudiejaar 1

Formuleren 1.1 Verwijzen

March 2024 - Lesson with 18 slides
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

Verwijswoorden

April 2022 - Lesson with 19 slides
NederlandsMBOStudiejaar 1

Verwijswoorden

September 2024 - Lesson with 16 slides
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

Les 4: Verwijswoorden

March 2025 - Lesson with 15 slides
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

Verwijswoorden klas 1 ha

April 2024 - Lesson with 20 slides
NederlandsMBOStudiejaar 1
LessonUp
TermsPrivacy StatementCookie StatementContact
English

Our Cookies

We use cookies to improve your user experience and offer you personalized content. By using Lessonup you agree to our cookie policy.

Change settings